elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: duw

duw , [voorwaartse stoot] , dow , mannelijk , duw.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
duw , dau , dou , duw, stoot; ik gaf hōm ʼn dau, dou huilʼe zōk stil.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
duw , douw , duw , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Duw. Zie douwen. || Geef ’em maar ’en douw. Het ken wel teugen ’en douwtje. ‒ Evenzo elders in Holl.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
duw , deijen , Euphem. voor klappen. Hef Janman zich an de taofel estooten? Géf d(i)ee stòlte taofel maor deijen.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
duw , däu , mannelijk , duw
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
duw , duuj , [zelfstandig naamwoord] , zie: duje. , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
duw , doûwke , vrouwelijk , duwtje.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
duw , douw , zelfstandig naamwoord , 1. Duw. 2. Strop, tegenslag. 3. Straf.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
duw , duu , mannelijk , duue , duuke , duw.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
duw , dèùw , zet , Ik kriig me daor nen dèùw meej, ze wôrren'ter nie meej ins, ze zuuke'net mér ût. Ik kreeg me daar 'n zet mee, ze waren het er niet mee eens, ze zoeken het maar uit.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
duw , douwke , duwtje , Óns lieve vrouwke, gèf’tem nog ‘n douwke. Onze lieve vrouwke, geef hem nog een duwtje. Schietgebedje in de oorlog bij overkomende v1. zolang je de motor hoorde viel de raket niet naar beneden.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
duw , douw , zelfstandig naamwoord , de; douw, duw (lett.)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
duw , doûw , zelfstandig naamwoord, mannelijk , doûwe , - , boom , (gedeelte boven de stam) doûw VB: De doûwe van de kannedasse weewaoge ién de weend.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
duw , dûij , zelfstandig naamwoord, mannelijk , dûije , dûijke , por , dûij
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
duw , dèùw , dow , duw
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
duw , duuj , mannelijk ,  duujke , duw, por, stoot
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
duw , douw , zelfstandig naamwoord , duw; Cees Robben: Gift mèn dèùf en èxtraa douwke; Henk van Rijen: 'daaw'; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  DOUW zelfstandig naamwoord. m. - duw: iemand 'nen douw geven. WNT DUW, douw
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
duw , doew , doewe , duw
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal