Woord: durven
durven , durven
, inplaats van mogen, dat durfste nich! voor: dat moogt gij niet doen! Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo. |
durven , duren , [werkwoord]
, duur 1p. sing. pr.ind., 2e duurste, 3e duurt , durven. Ook Dre. Gr. THARREIN. Got. daursan. ONo/IJsl. thora. Angels. dear. Eng. to dare. Zwe. töras. De. turde. Zwi. düren. Fri. doare, [dorre]. Sagelt. dûra. Hd. dürfen. Teuth. dorren. Kil. darren, derren. {Duren, durven. Ook Dre. Angels. dear. Eng. dare. Fri. dorre.} Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
durven , duren
, durven, Gron. duren, Friesch deuren, MNederl. dorren, ONederl. darren. Oostfr. düren, Noordfr. türren, Oudfr. dara. – hij hef neet dust = hij heeft niet gedurfd; ook Gron. en Oostfr.; ik dus ʼt neet te doon, ook Gron. (De verv. in ʼt Gron. luidt: ik duser, doe duurst, hij duurt; wie – ie – zij duren; ik dus, doe dust, hij dus. wie – ie – zij dussen; partic. = dust). Dus = durfde. duurste = durft gij Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
durven , dö̀rven , zwak werkwoord
, mogen. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
durven , [mogen] , dürven , zwak werkwoord
, mogen; dat dö̀rste n(i)eet dôn, dat moogt ge niet doen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
durven , duren , deuren
, (Hoogeland) = durven; Drentsch duren, Friesch deuren, Oud-Nederlandsch darren, Middel-Nederlandsch dorren, West-Vlaamsch derren; Middel-Nederlandsch dorren, Middel-Nederduitsch doren, dorn, derren, Middel-Hoogduitsch turren; Hoogduitsch (verouderd) durren, Gothisch daurfan, Engelsch dare. Durven, den moed hebben, het wagen, het ondernemen, onderstaan, zich verstouten, zich onderwinden. (Verdam). Oostfriesch düren, Noordfriesch türren, Oud-Friesch dara. Vervoeg: ik duur, doe duurst, hij duurt; wie, ie, zij duren; ik dus, doe dust, hij dus; wie, ie, zij dussen; voltooid deelwoord dust; hij het nijt dust = hij heeft niet gedurfd, ook Drentsch, Oostfriesch. duurst = durft gij; duurst nijt? = durft gij niet? Oostfriesch dürst = durft, Hoogduitsch darfst = durft, moogt. durft, in: hij het gijn durft (in enkele gevallen) = hij durft het niet doen, hij is niet driest genoeg. dus, durs = doe durfde; dus’t nijt! = durs, of: duts’t ’t nijt! = doe het niet! Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
durven , durven , deuren , onregelmatig werkwoord
, Vervoeging. Tegenw. tijd, ik durf, jij durve, hij durft, we durve, jollie durve, ze (zollie) durve. Verl. tijd, ik dorst, je dorste, hij dorst, we, jollie, ze dorste. Verl. deelw. ’edorst of ’edurft. In het begin van de 19de eeuw moet in de tegenw. tijd nog gebruikelijk zijn geweest deuren; vgl. Karaktersch. 331. Thans is deze vorm verouderd. Volgens De Nederl. Taal 6, 209, zegt men echter in W.-Friesl. nog: Ik deur het niet an. Ook in het Stad-Fr. is deure in gebruik (HALBERTSMA 596), b.v.: “Deure jou dat te doen?” Zie verder Mnl. Wdb. op dorren; HALBERTSMA op doare, dore; MOLEMA op duren; KOOLMAN op düren, enz. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
durven , wezen-duren
, hij duurt ʼr wel wezen = hij is niet verlegen, durft zich te laten gelden, waarvoor ook: wezen -kennen ; vergelijk bldz. 370 I b; op bl. 330 I onder beide als Nederlandsch beschouwd; elders: er zijn mogen (ook van zaken) = zich mogen vertoonen. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
durven , dörve
, dörf, dörfs, dörf, dörfde, gedörf of dors , durven. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
durven , düüren
, dos [dos], edüürt , durven Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
durven , durrǝve , ,
, dors(t), (durrǝvde), edurrǝvd, durven. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
durven , deuren , [werkwoord]
, Ik deur, doe deurs, hai deurt. Ik deur de, heb deurd. , duren, durven. Doar deur ik nait op aan. In de verleden tijd ook: ik deurst(e) of durst(e); ook: ik heb deurst, durst = ik heb ‘t doun duurd. , (Hogeland en Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
durven , duren , [werkwoord]
, Ik duur, doe duurst, hai duurt; ik dus doe dust, hai dus, wie duzzen. Ik heb ‘t nait doun duurd, maar ook: nait doun dust. , ook: deuren (Westerkwartier en Hogeland) =durven. Doar duurt e gain aksie om moaken; ook: om te moaken, doch niet Hogeland en Westerkwartier Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
durven , dùrvn , werkwoord
, 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: dùrf , durven Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
durven , deuren , duren
, durven Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
durven , durve , werkwoord
, Durven. De vervoeging luidt: durve – durfde/dorst – durfd/durven. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
durven , durve
, durfde, haet gedurf , durven. Zie het oudere: darre. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
durven , dörmen
, durven. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
durven , droffen
, droffen, edroffen , durven. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
durven , dörm
, dörm, edörfd , durven. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
durven , duren , dörven
, Ook dörven (Zuidwest-Drenthe) = durven Dat peerd was hui veur die bos, hij dus er haost neit langs (Eel), Die kèrel, die duurt er wal weden mag er wel zijn (Sle), Ie mutten maar dörven (Mep) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
durven , dörven
, ik dörve, ij dörft, verl. tijd: ij dörven / dörfde , durven Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
durven , dùrreve , werkwoord
, durven, dùrref - dieref, dorref - gedurreve. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
durven , dörvm
, durven. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
durven , durreve , werkwoord
, durref, dors/dos, gedorst/gedurrefd , durven Ik zou wel durreve azzik maor dors Ik zou wel durven als ik maar durfde Vaoder dors de slôôt nied over, maor de jonges dorsse wel Vader durfde niet over de sloot te springen, maar zijn zoons durfden het wel Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
durven , dörve , werkwoord
, dörfde/doerf, gedörf , durven , VB: Kom 'ns hié es te dörfs! Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
durven , daarve
, p durven. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
durven , dörven , werkwoord
, dörven/dosse, edörfd , durven. Ik dörven/dosse niks te zeggen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
durven , dùrve
, durven , Dè moete is dùrve! Dat moet je eens durven! , Dè dùrf ik grust! Dat durf ik zeker wel! Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
durven , dörve , durve
, ich dörf, doe dörfs, hae dörftj, dós/ dörfdje, , durven , Dörfs se neet? Dózjes se neet?: durfde je niet? Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
durven , dörve , werkwoord
, dörftj, dörfdje, gedörfdj , durven Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
durven , dörreve , dörve , zwak werkwoord
, durven; Kees en Bart: ge dorft nie; as ie dorf dan ...; “Mar Kees toch” zin de toeheurders, “en dorrufde gij dè?” ”Ja, dat dorf ik”, zi Kees. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Hoeveul taartjes dè Sien op heej/ dè dörf ik nie te schatte. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Pertrètjes kèeke); Audioregistratie 1978 – “…daor dörref ik nie, daor dörref ik alles nie oover te vertèlle, van vèèchtpartije èn van allerhande dinge, nèè, nèè, nèè dè doewek nie, nèè, daor hoefde ok nie bij te zèèn ok nie!” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels); Dialectenquête 1876 - ik dèrf, ik dierf; A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 – dörfde gij daor óp te douwe?; D. Boutkan: döreve - dieref - gedörefd/gedöreve; B dörve - dörfde - gedörfd; ik durf, gij dörft, hij durft, mv. durve; Henk van Rijen: 'dörreve - dòrs'; - verleden tijd 'doorf' (Gols ?); WBD III.1.4:129 'durf' = moed; 132 'durver', 'durfal' = durfal; J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - DORF in den verl. tijd van 'durven' gebruikt men hier vrij algemeen, zelfs onder beschaafde lieden; ook in den 3den persoon: hij dorf. Z.a; Weijnen, Dialectaltlas: Krt.71 geeft een zwak verleden tijd; het 'dorf'-gebied (met korte vocaal) ligt even ten N, resp. ten W. van T. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - DERVEN (in 't Z. der Kempen ook: darren en dörven); verleden tijd 'dorref' DÖRVEN (uitspr. dörreven) - durven, Fr. oser. Vd: gedorven/ gedörven.; dierf; D. Boutkan: 'diref' - durfde (blz.6); Verleden tijd van 'dörve' (Onder invloed van 'bedierf')? Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
durven , dörve
, dörfde – gedörf , durven Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |