Woord: duiveltje
duiveltje , sokkerkenailduveltje , zelfstandig naamwoord onzijdig
, lieveling, schertsend woord tegen een klein kind en tegen de vrijster. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
duiveltje , duvelke
, klein kechelke. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
duiveltje , duveltie
, 1. klein kacheltje; 2. duiveltje. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
duiveltje , duveltien
, potkacheltje Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
duiveltje , duveltien , zelfstandig naamwoord
, et; vlinderstrik Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
duiveltje , duûvelke
, duûvelkes , (verkleinwoord) potkachel, kleine Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
duiveltje , du~velke
, potkacheltje Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |