elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: duimen

duimen , doemken , [werkwoord] , met de duim werken bij ‘t knikkeren. || doemke
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
duimen , duime , werkwoord , Ook: op de duim zuigen. Vgl. Fries tomkje. | Je worre al zô’n grôte moid en nou zit je nág te duimen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
duimen , doeme , doemde, haet gedoemp , duimen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
duimen , doemen , dumeln, doemeln , Ook dumeln (Zuidoost-Drents zandgebied), doemeln (Zuidoost-Drents zandgebied in bet. 1) = 1. duimen Ik zal veur oe doemen, aj examen mut doen (Koe) 2. op de duim zuigen Het kind zit in de houke te doemen (Eco), zie ook doemzoegen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
duimen , doemen , duimen draaien
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
duimen , doemen , werkwoord , duimen: bekende handeling uitvoeren met de duimen om iemand succes te wensen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
duimen , doûme , werkwoord , doûmde, gedoûmp , duimen , VB: Doûm mer vuur ôs, mesjiens wên v'r toch nog.; duimzuigen doûme VB: 't Keend hèt tot z'n aachste jaor gedoûmp.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
duimen , doemen , werkwoord , doemen, edoemd , 1. duimen draaien; 2. duimzuigen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
duimen , [duimen] , doeme , doemtj, doemdje, gedoemdj , 1. duimzuigen door kinderen 2. duimen, bijv. voor een goede afloop
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
duimen , doeme , werkwoord , doemtj, doemdje, gedoemdj , 1. duimen 2. duimzuigen ook loetsje
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
duimen , doême , werkwoord , duimzuigen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
duimen , doe~me , doemde – gedoemd , duimen; duimzuigen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal