elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: drinken

drinken , drinken , sterk werkwoord , dronk, edronken , drinken.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
drinken , drinken , Spreekwoord: ’t Is beter dat ’t drinkt as dat ’t stinkt (’t is beter dat men er dorst van krijgt dan dat het bederft), zegt de huisvrouw als zij vleesch, spek, ingemaakte snijboonen, enz. wat sterk heeft gezouten.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
drinken , drinken , zelfstandig naamwoord, werkwoord , Soupeeren en déjeuneeren. Jonges, kom gauw in hü̂s wî mot drinken. Wî heb ’t drinken al op. Wî heb al edronken. W.-Vl. drinken – ontbijten (de Bo).
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
drinken , drinken , sterk werkwoord , zie zegsw. op gieter en vgl. drank.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
drinken , drinken , zelfstandig naamwoord, werkwoord , Soupeeren en déjeuneeren. Jonges, kom gauw in hü̂s wî mot drinken. Wî heb ’t drinken al op. Wî heb al edronken. W.-Vl. drinken – ontbijten (de Bo).
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
drinken , dreenken , onzijdig , drinken. Brood met koffie gebruiken: wi hebt et dreenken al op.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
drinken , dreenken , werkwoord , dröönk, edröönken , drinken
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
drinken , drinken , [werkwoord] , ik drink, dronk, heb dronken. , Spr. ‘t Is beter dat ‘t drinkt as dat ‘t stinkt = beter het eten wat te zout te maken, dan dat het bederft; (gezegde bij de inmaak).
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
drinken , dreenkng , werkwoord , verleden tijd: druenk, verleden deelwoord: edruenk , drinken. Iej kùent r met miej wal oet dreenkng, dat is tussen ons wel te regelen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
drinken , drinke , sterk werkwoord , Drinken. Zegswijze je drinke niet nei dat je geld hewwe, aansporing om nog iets te drinken. – Hai drinkt ’t as ’n koe die water (waai) drinkt, hij drinkt gulzig, ontzaglijk veel en graag. – Hai drinkt ’t as water, zie de vorige zegswijze
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
drinken , drénke , drónk, haet of is gedrónke , drinken. Drénk dat ’t dich gout deit: dat het je goed bekome.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
drinken , drinken , 0 , de drank, hetgeen gedronken wordt Hij hef zien drinken vergeten en nou hef e dörst (Bco)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
drinken , drinken , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. drinken Wij hebt net pauze, nou gauw even koffie drinken (Ruw), Laow der nog ies op drinken (Ndo) 2. aan de drank zijn Zien vao drinkt nogal (Sle), Hij drinkt as een zaoddösker (Bco), ...törfgraver (Klv), ...ketellapper (Sle), ...pjèerd (Die), ...koe zonder mage (Hgv), ...dragonder (Ruw), ...kreupele (Hijk), ...tieger (Vtm), ...kaalf (Row)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
drinken , drinken , drinken
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
drinken , drienke , werkwoord , spr: Toe, ge drienk nie naovenaant da ge geld èt. Aansporing voor iemand, waarvan je wilt dat hij nog wat drinkt. spr: zie: scheel.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
drinken , drinkn , drinken. Zie heb alles op edrunkn. Hie drink veuls te veule.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
drinken , drinke , drinken , Ge moet goed drinke, 't eete is ók duur. Je moet goed drinken, het eten is ook duur. Neem er nog een, het eten is ook duur.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
drinken , drinken , zelfstandig naamwoord , et; drinken: dat men drinkt/kan drinken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
drinken , drinken , werkwoord , 1. drinken (van vloeistoffen, door de mond) 2. alcoholische drank nuttigen 3. aan de drank zijn 4. door drinken in een bep. toestand komen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
drinken , dreenke , werkwoord , drook, gedroonke, dreenkenterre , drinken , alcohol (te veel alcohol gebruiken) zich neer dreenke (zie'drinken') VB: Dè begênt öm nuügen oor sjmuerges en om elf oor hèt 'r zich al neer gedroonke.; dreenk drinker (hij is een stevige drinker) 'r dreenk zich de zyng VB: 'r Dreenk zich de zyng meh zäot zuús t'm noets.; zich 'nne goën dreenke drinken (een glaasje gaan drinken) zich 'nne goën dreenke
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
drinken , drienke , drinken.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
drinken , drinke , drinktj, drónk, gedrónke , drinken , Ich drónk mich nog ein tas koffie.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
drinken , drinke , werkwoord , drinktj, drónk, gedrónke , drinken; ein tas drinke – 1. een kopje koffie 2. een bakkie doen; zich get drinke – iets drinken
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
drinken , drînke , werkwoord , drînktj, droonk/drônk, gedroonke/gedrônke (NO) , drinken
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
drinken , drînke , zelfstandig naamwoord, onzijdig , drank
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
drinken , drînkes , zelfstandig naamwoord, onzijdig , drank
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
drinken , drinke , sterk werkwoord , drinken; D. Boutkan: drinke - drónk - gedrónke; D. Boutkan: (blz. 27) in 2e pers. en 3e pers. enk. presens wordt in het cluster nkt de k verzwegen - dringt
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
drinken , drinke , drónk – gedrónke , drinken
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal