Woord: dreeg
dreeg , [stevig, voedzaam] , dreeg , dreig
, voedzaam, vet, bv. van vleesch gezegd; ook Friesch. Vergel. dreege. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
dreeg , dreege
, veel uitleverende; ook = breed van omvang, bv. van eene kraamvrouw. Gron. drijg = strekzoam, wordt vooral van spijzen gezegd die zich onder het koken uitbreiden, of ook: die in het gebruik langer strekken dan de hoeveelheid liet verwachten. Meestal verstaat men er onder wat zeer voedzaam is. – ʼn drijge kerel zooveel als: een man die stevig gebouwd is, en daardoor in de maat, wat de dikte betreft, meevalt. Friesch dreeg, Oostfr. drîg, drêge, drêgsâm, Neders. drege. Vergelijk het Eng. dry, Oudfr. drey, AS. dreoh, Deensch droj = wat lang uithoudt; Noordfr. drieg, dreeg = droog. Zie Ten Kate p. 623. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
dreeg , drijg
, wordt van spijzen gezegd die zich onder het koken uitbreiden; ook: die onder het gebruik langer strekken dan de hoeveelheid zou doen verwachten; meestal verstaat men er datgene onder wat zeer voedzaam is. – verdrijgen = eene spijs met eene andere vermengen opdat zij langer kan strekken; ook: om ze minder vloeibaar te maken. Van dranken zegt men het om eene grootere hoeveelheid te bekomen; drijge kerel = een stevig gebouwd, breed geschouderd man, die dikker en zwaarder is dan zijne grootte zou doen denken. Drentsch, Friesch dreeg, Oostfriesch drêg, drêge, drêgsam, Nedersaksisch drege, Deensch droj, Zweedsch drug = wat lang uithoudt. Vgl. het Engelsche dry, Oud-Friesch drey, Angel-Saksisch dreoh. Zie ook: dubbeld. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
dreeg , dreige
, Dät zöt der neit dreige üt: … slecht weer … Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
dreeg , dréêg
, ondiep dréêg boûwe ondiep ploegen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
dreeg , draig
, 1. breed. 2. voedzaam Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
dreeg , dreig
, óndeep (dreig bowwe: óndeep ploge). Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
dreeg , drieg , dreig, dreeg, dreeig, draig, dr-ge
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook dreig (Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe), dreeg (Midden-Drenthe), dreeig (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), draig (Veenkoloniën), dr-ge (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = 1. kort gedrongen Een drieg biesie (Dwi) 2. groot, royaal (Noord-Drenthe, Zuidoost-Drenthe) Die kou het een dreig uur (Rod), Die mot is zo drieg, der zult wal een koppel biggen inzitten (Bor), De wol zit er drieg op, op dat schaop (Sle), Ze is al aordig dreeig van zwangere vrouw (Eex) 3. voordeliger uitvallend dan je denkt (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) Het liekt niet zoveule, mor het bakt dreeg oet (Hijk), Dat klampie heui zit dreig in mekaor (Row), Het is drege in het gebruuk (Die), Roggenstoet is drieger as weiten vult beter en je kunt er langer mee toe (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
dreeg , dreeg , drieg, driege , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. gedrongen, sterk, stevig gebouwd 2. taai, moeizaam, langdurig inspanning vragend 3. niet licht te eten, zwaar, moeilijk weg te werken (van eten), niet licht verteerbaar Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
dreeg , dréég , bijvoeglijk naamwoord
, ondiep (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
dreeg , [ondiep ] , dreig
, 1. ondiep 2. snel geraakt , Ich höb de gaard dreig ómgedaon. Op die plaats is de bieëk erg dreig. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
dreeg , dreig , bijvoeglijk naamwoord
, dreige , ondiep; het zitj hem dreig – het huilen staat hem nader dan het lachen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
dreeg , dreig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, laag, ondiep Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
dreeg , dreig
, ondiep Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |