elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: doordoen

doordoen , deurdoun , [werkwoord] , doorhalen (eene pretensie); van daar: de hoop op iets opgeven, b.v. 'ik had hum al deurdân', van een zieke, die tegen alle verwachting weêr herstelt, of iemand, dien men lang te vergeefs verwacht had, en toch eindelijk komt.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
doordoen , deurdoun , doordoen, schrappen; ik dou hōm deur = ik verwacht hem niet meer; wie harren joe anders al deurdoan (wij hadden u al doorgedaan) = wij rekenden niet meer op uwe komst.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
doordoen , dördôn , Middendoor doen, middendoor breken, middendoor snijden. Dôt dat stük kôke maor dör, dan mögî de (i)eene helfte opèten.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
doordoen , [doormidden breken, snijden] , dö̂rdôn , Middendoor doen, - breken, - snijden. Dôt dat stük kôke maor dö̂r, dan mögî de (i)eene helfte opèten. Ik zal ’t in ’t bôk wel dö̂rdôn. Afboeken.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
doordoen , deurdoun , [werkwoord] , schrappen. Dout dat rekentje mor deur = haal er de pen door. Ain deur doun = schrappen uit de lijst. Wie haren joe al deur doan = wij verwachtten je niet meer.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
doordoen , duurdoon , werkwoord , 1 doormidden doen, 2 doorschrappen, er niet meer op rekenen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
doordoen , doordoon , douch door, haet of is doorgedaon , door zeef doen. Dooch de mëlk éns door de zie: zeef de melk.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
doordoen , durdoen , werkwoord , doordoen. 1. In de Nieuwjaarsnacht is het gewoonte dat er durgedaon wordt. Men kaart de hele nacht door. Van ’t aaw int nuuw speule. 2. Durdoen werd ook gebruikt om een schuld uit te wissen. Ge doeget toch wèl dur hè? zei men als men betaald had.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
doordoen , deurdoen , deud deur, deur edoane , 1. doorgaan; 2. doordoen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
doordoen , deurdoen , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. doorwerken Ie mön deurdoen en niet zo staon te kieken (Mep), Het is gien weer, man zie dout gewoon deur (Nsch) 2. doorstrepen Ik heb betaald. Wi’j het nou even deurdoen? (Ruw), Die naam kuj wel deurdoon, die is er niet meer (And)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
doordoen , deurdoen , werkwoord , doorstrepen. Doe zijne naom mar dur. Streep zijn naam maar door.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
doordoen , deurdoen , kwijtschelden, afboeken. En dan wordn die pach mâr weer deuredaon. Wil iej de tien guldn in ’t boek deurdoen?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
doordoen , deurdoen , werkwoord , 1. doorzetten 2. blijven doen, blijven doorgaan 3. doorstrepen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
doordoen , deurdoen , werkwoord , doe deur, dee deur, deurgedaen , 1. beter doen Zij doet hum deur, hoor! Zij doet het beter dan hij, hoor! 2. niet meer verwachten Ik hajje al deurgedaen Ik had je niet meer verwacht; We hadde je al deurgedaen We hadden ons er al bij neergelegd dat je niet meer zou komen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
doordoen , doerdoén , werkwoord , fijnmaken , (door zeef) doerdoén (zie 'doén')
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
doordoen , durdoen , kaartspelen van oud tot nieuw. (de overgang vant oude naart nieuwe jaar).
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
doordoen , [doorzetten] , deurdoen , werkwoord , doordoen, doorgaan. Ie mut dom deurdoen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
doordoen , [schrappen; in tweeën breken] , deurdoen , werkwoord , 1. doorhalen, schrappen. Ik komme niet. Ie kunt mi’j wel deurdoen; 2. in tweeën breken, doorsnijden.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
doordoen , durdoewn , doorwerken
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
doordoen , [kwijtschelden] , deurdoen , deurdoon , 1. afboeken, kwijtschelden; 2. doorwerken, doorgaan.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
doordoen , [schrappen ] , doordoon , 1. schrappen 2. ergens doorheen doen , Wiltj gae det estebleef doordoon? tot ver in de 20e eeuw werden boodschappen, die in een week gekocht waren en niet contant betaald werden, opgeschreven. Als men dan betaalde, werd gevraagd om het bedrag door te strepen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
doordoen , doordoôn , doordoon , werkwoord , duit doôr, deej doôr, doorgedaôn/doorgedaon , 1. door de passsevite malen 2. doorstrepen 3. emes doordoôn – kwaadspreken over iemand zie ook derdoorhoeële, sjanjtje, strónjtj
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
doordoen , doordoon , doeërdoon , werkwoord , deut door/doeër, deej door/dieëj doeër, doorgedaon/doeërgedaon , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); fijnmaken, opschieten, voortmaken
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
doordoen , durdoen , sterk werkwoord , R opschieten, verder gaan met iets; R Allee, doe es deur!; Frans Verbunt: doorwerken; durdoen - di deur - durgedaon; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  DEURDOEN - door een stramijn, eene zift, teems of zoo iets duwenVerkwisten, doorbrengen; doorschrappen; Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – ; durdoen - doordoen (bijv. 'van 't aaw int nuuw'); Bosch durdoen - door een zeef draaien
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
doordoen , daordaon , wegstrepen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal