elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: delen

delen , deilen , transitief werkwoord , vergelijken, monsteren, een soort van wedstrijd in het schrijven, op de school alhier weleer in gebruik.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
delen , deelen , zwak werkwoord , deelen.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
delen , deilen , zwak werkwoord , deelen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
delen , dijlen , deelen, verdeelen. Bij de boeren beteekent dijlen ook zooveel als: toedeelen van spek op de borden der dienstboden en vaste arbaiders; vrau mout nog dijlen, den ken ie begunnen; dat dijlen ’s middêgs is mien minste wark. Zie ook: spek.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
delen , delen , zwak werkwoord , Daarnaast ook in alle afleidingen, dielen; zie deel I. – Dus ook: verdielen, gedielte, enz.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
delen  , deile , deil, deils, deilt, deilde, gedeild , deelen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
delen , deilen , zwak werkwoord , delen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
delen , dâele ,   ,   , verdeelen.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
delen , dailen , [zelfstandig naamwoord] , deling. Dij dailen komt nait net goud weer, om n aarvenis te dailen Dailen as haaidens ‘t spek = zo voor de hand weg, zodat ieder ongeveer evenveel krijgt.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
delen , deeln , zwak werkwoord , verdelen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
delen , dêle , werkwoord , Delen. Zegswijze ’t deêlt woid. 1. het deelt voordelig. 2. Het moet met velen gedeeld worden, zodat men niet veel krijgt.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
delen , deile , deilde, haet of is gedeilt , delen. “Höbste als éns mit ’m gedeilt”, wordt gevraagd, als men zegt, dat men iemand goed kent. De sjteu deile: het verschil delen. De kénjer leere zich eesj kénne, ės ze deile: als ’t tot verdeling van een erfenis komt, leren de kind
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
delen , délle , 1) delen, samen delen; 2) kaarten ronddelen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
delen , dielen , zwak werkwoord, overgankelijk , Var. als bij diel I = 1. delen, verdelen De kinder mussen de knikkers deeilen (Nor), Ie moot eerlijk delen (Die), Toen de olden dood waren, kunden de jongen het spul deilen (Pei), As het op dielen ankomp, dan bint ze der bij (Hol) 2. uitdelen Hij deilt net zo lange dat hij niks meer hef (Bco) 3. samendoen Woj niet dielen (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
delen , déilen , delen. (déil, déilt, dilde, gedéild). as ge verjeurt meud’ op school snuupkes déilen, als je jarig bent, mag je op school snoepjes uitdelen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
delen , delen , werkwoord , delen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
delen , djeele , werkwoord , spr: zie: eete.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
delen , deeln , delen (werkw.).
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
delen , diile , delen , Zeeker meej 'n éérfenes moet'te irlek diile anders köm'ter lôtter strónt ôn de knikker. Zeker met een erfenis moet je eerlijk delen anders komt er later heibel van.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
delen , dielen , delen , werkwoord , 1. in delen splitsen 2. verdelen 3. een deling uitvoeren (van een getal)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
delen , dêêle , uitdrukking
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
delen , dêêle , werkwoord , dêêl, dêêlde, gedêêld , delen, verdelen; ’t Was goed weer om een erfenis te dêêle Het was goed weer om knus om de haard te zitten (als het buiten noodweer is)
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
delen , dejle , werkwoord , dejlde, gedejld , delen , VB: E sjtök sjôklaad ién twieje dejle. VB: Aach doer twie dejle. Zw: Hebs te al mêt 'm gedejld?: Is hij wel eerlijk als het erop aankomt? Zw: (het verschil delen): de sjtoet dejle
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
delen , dèlde , deelden
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
delen , djeele , delen , as’t over djeele gaot dan hebbe de mjiste gin tijd = als er gedeeld moet worden laten velen het afweten-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
delen , dèijle , dèijl, dèlt, dèlde, gedèl , delen
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
delen , daaile , werkwoord , delen (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
delen , deile , deiltj, deildje, gedeildj , delen , ‘Det is eine goje mins.’ ‘Höbs se den waal ins mèt ’m gedeildj?’: pas als je met iemand iets gedeeld hebt, heb je hem leren kennen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
delen , deile , werkwoord , deiltj, deildje, gedeildj , delen; de waek deile – zijn vriendin/verloofde op woensdagavond bezoeken om de tijd tussen twee weekenden te bekorten
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
delen , deîle , werkwoord , (Weerts (stadweerts)) delen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
delen , dêele , zwak werkwoord , delen; MP gez. Ieder et zèène èn de kaoj ervan dêele. WBD III.3.1:187 'delen' = schikken (bij een erfenis); WBD III.3.2:172 'delen' = kaarten ronddelen, ook 'geven', 'afgeven'; B dêele - dilde - gedild; - vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij dilt; dilt; deelt; tegenwoordige tijd sing. 2e + 3e pers. van 'dêele', met vocaalkrimping; gedild; van zwak werkwoord ‘dêele’; gedeeld, verdeeld; Cees Robben – D’r valt hil wè te bedillen Merie asser gedild moet worre.. (19650402) [het verdelen van geld]
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
delen , deile , delde – gedeld , delen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal