elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: buitenspel

buitenspel , boetesjpeel , onzijdig , buitenspel. Boetesjpeel sjtaon: buitenspel staan; uitgerangeerd zijn.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
buitenspel , butenspel , zelfstandig naamwoord , et; buitenspel, bijv. De scheidsrechter fluitte veur butenspel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
buitenspel , butenspel , bijwoord , buitenspel: in buitenspelpositie, verder bijv. in iene butenspel zetten hem in een positie brengen waarin hij niks meer kan doen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
buitenspel , [spelsituatie in balspelen] , butenspel , zelfstandig naamwoord , buitenspel, offside.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
buitenspel , boe~tespel , buitenspel
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal