Woord: buitenlander
buitenlander , boetelènjer , mannelijk, vrouwelijk
, boetelènjesj , boetelènjerke , buitenlander. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
buitenlander , boetenlander , 0
, 1. buitenlander 2. iem. uit het westen des lands (Zuidwest-Drenthe, noord) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
buitenlander , butenlaander , zelfstandig naamwoord
, de 1. buitenlander, vreemdeling: niet-Nederlander 2. iemand die van buiten de Stellingwerfse regio daar is komen wonen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
buitenlander , boételender , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, boételenders , - , buitenlander , VB: Op 1 mèi bers 't ién Mesjtreech van de boételenders. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
buitenlander , [bewoner van een ander land] , boetelenjer , mannelijk
, boetelenjers , buitenlander Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
buitenlander , boe~telander
, boe~telenders , buitenlander Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |