elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: buitendeur

buitendeur , butendeure , buitendeur.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
buitendeur , boetendeur , 0 , buitendeur Hij hadde de butendeur toch wel goed of eslèuten? (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
buitendeur , buterdeure , butendeure, butedeure , zelfstandig naamwoord , de; buitendeur (van voorhuis/acherste staldeur)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
buitendeur , [deur in een buitenmuur] , butendeure , zelfstandig naamwoord , buitendeur.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
buitendeur , boe~tedeur , buitendeur
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal