Woord: bruinig
bruinig , brunnig , bijvoeglijk naamwoord
, (wb: Noord-Drenthe) = bruin gekleurd door ijzer in de grond Brunnige slo bruingekleurde sloten Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bruinig , brunig , bijvoeglijk naamwoord
, bruinig Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bruinig , [bruinachtig] , broensig
, bruinachtig , Die broensige sjoon passe neet bie det pak. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
bruinig , bröneg , bijvoeglijk naamwoord
, Van Rijen (1998): bruinachtig Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
bruinig , broensig
, bruinachtig Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |