Woord: breekbaar
breekbaar , breekboar , [zelfstandig naamwoord]
, breekbaar. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
breekbaar , breekber , bijvoeglijk naamwoord
, breekbaar Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
breekbaar , [gebroken kunnende worden] , brèèkbaer , bijvoeglijk naamwoord
, breekbaar. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
breekbaar , braekbaar
, breekbaar Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |