elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: brandhout

brandhout , brandhout , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Zie de wdbb. – Zegsw. An brandhout wezen, gebroken, aan stukken zijn. || Nou, hoor, die stoel is an brandhout. Kijk, de Jonker (een molen) staat mit vier houten of; zou-i an brandhout wezen?
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
brandhout , branholt , brandholt , [zelfstandig naamwoord] , brandhout. Hai is zo moager as branhòlt. ‘t Is branhòlt veur de hel = ‘t is een verschrikkelijk slecht mens.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brandhout , [brandhout] , brandhout , in de stad bekend staan als een brandhout (van de hel?) (1901).
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
brandhout , braandholt , brandhout.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
brandhout , brandholt , 0 , brandhout Veur de winter mus ie de braand in huus hebben. Dat was braandholt en törf (Wsv), Het is net brandholt hij is erg mager (Scho), Ik moe nog wat brandholties houwen (Sle), Hij is zo zunig as brandholt (Rod), (fig.) Dat spul is niks weerd, allemaol brandholt (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
brandhout , brandòlt , braandòlt , (Kampen) brandhout. Ook: braandòlt (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
brandhout , braandhoolt , zelfstandig naamwoord , et 1. brandhout: dat men zaagt, kapt om tot brandstof te dienen 2. product van buitengewoon slechte kwaliteit
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
brandhout , braandhoüt , zelfstandig naamwoord, onzijdig , - , - , rommel , slecht werk braandhoüt
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
brandhout , brandjhout , onzijdig , brandhout
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
brandhout , brandholt , brandhout
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal