elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bons

bons , bons , tussenwerpsel , Wanneer iemand ergens tegen aan stuit, zegt men: bons! daar ligt hij. Dikwijls gebruikt men dit woord hier als zelfs. naamw. met toepassing op het vrijen. Als de vrijer, na een en andermaal zijne vrijster eene visite gemaakt te hebben, eindelijk wordt afgewezen, zegt men: zij heeft hem den bons gegeven, hij kreeg den bons.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
bons , bons , (bòns) , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Op een bons, plotseling, ineens, alles te gelijk. || Toe kwamen ze op ’en bons allemaal terug. Vgl. ronzebons.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
bons  , boens , bons.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bons , bongs ,   ,   , bons, plof.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
bons , bons , [zelfstandig naamwoord] , slag, stoot. De bons kriegen = een standje, ook: zijn ontslag krijgen. Zai het hom de bons geven = zij heeft hem afgezegd. Ook Hollands.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bons , bongs , zelfstandig naamwoord, mannelijk , geluidgevende slag. Nen bongs loopm, een blauwtje lopen, ergens niet mee slagen; n bongs krieng, afgewezen worden na verkering
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
bons , bons , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze (op) ien bons, eensklaps.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
bons , baus , bous , mannelijk , bouze , bons. Baus, dao louch er in de baek: met een plons lag hij in de beek.; bous bons. Mit ’ne bous louch er oppẹ grónjt: met een bons viel hij neer.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bons , bons , 0 , bonsen , klap Een bons op de deure en ik was wakker (Sle), Hij wol dat wicht wal, man zij hef hum de bons geven (Bov), Doe de fabrieksschorstien vult, was det een hiele bons (Dwij), zie ook boms
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bons , boengs , zelfstandig naamwoord , bons, harde klap.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
bons , boons , zelfstandig naamwoord , de 1. bons, hard en dof klinkende klap, val 2. harde klap 3. in iene de boons geven iemand de bons geven
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bons , boens , bons
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal