Woord: bijbrengen
bijbrengen , [gelijk zetten van klok] , bijbrengen
, gelijk zetten van eene klok, Gron. biezetten. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
bijbrengen , biebrengen
, bijdragen; hij ken nijt veul biebrengen = kan geene levendigheid aan het gesprek geven, weet niet te praten. Veronderstelt gebrek aan levendigheid of ook aan algemeene kennis. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bijbrengen , biebringen , [werkwoord]
, 1 bijbrengen, letterlijk. Biebròcht goud op n bouldag = door anderen bijgebracht.; 2 fig. Hai kin nait veul biebringen = a) hij heeft niet veel in de mars; b) in gezelschap komt hij niet uit. Zai het niks om bie te bringen (bie te zetten) = zij heeft geen kracht.; 3 Ain biebringen = iem. weer tot bewustzijn brengen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
bijbrengen , biebrénge
, brach bie, haet of is bijgebrach , bijbrengen; iemand iets aan zijn verstand brengen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bijbrengen , biebrengen
, aanleren. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
bijbrengen , bijbrengen , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. bijbrengen Die jonge is niet arg haandig, wij moet hum nog hiel wat bijbrengen (Uff), Het wicht was boeten westen, zij hebt hum met water wèer bijbracht (Hijk) 2. de klok gelijk zetten (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord, dva) Die klok is achter, ik zal hum even bijbrengen (Sle) 3. inbrengen (Zuidoost-Drents zandgebied) Volgens de viearts mussen wij de koe poeiers inbrengen en een zetpil bijbrengen (Oos), Der is aordig bij ebracht bij de verkoop (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bijbrengen , bi’jbrengen , werkwoord
, 1. bijbrengen: aanvoeren, brengen 2. kennis, inzicht verschaffen, leren doen 3. door onderwijzen op een hoger kennisniveau brengen, opvoeden 4. nakomen, volbrengen 5. (m.b.t. een klok) op tijd zetten 6. bij bewustzijn brengen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bijbrengen , biébraach, good biébraach
, opgeleverd , (een grote oogst opgeleverd) good biébraach (vero.) VB: De kemieze hebbe good biébraach dit jaor. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
bijbrengen , biebringen
, opleveren (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
bijbrengen , [bijbrengen ] , biebringe
, bijbrengen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
bijbrengen , beejbringe
, broch beej – beejgebrach , bijbrengen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |