Woord: benzine
benzine , benzine , [zelfstandig naamwoord]
, benzine. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
benzine , beziene
, benzine , És ge ‘n flés héd meej beziene, moet’ter nô dég’get gebrûkt héd ‘t döpke wir ópdoen. Als je een fles hebt met benzine, moet je na het gebruik het dopje er weer opdraaien. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
benzine , bezine , zelfstandig naamwoord
, de; benzine Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
benzine , benzien , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, - , - , benzine , VB: De benzien ês alweer twie sént deurder woerde. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
benzine , benzien , mannelijk
, benzine Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
benzine , benziên , benzien
, benzine; inne benzien reure – schakelen (in de auto) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
benzine , benzien
, benzine Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |