elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bellenboom

bellenboom , belleboum , mannelijk , belleboum , bellebömke , fuchsia.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bellenboom , belkesbûimke , zelfstandig naamwoord, onzijdig , belkesbûimkes , - , fuchsia , VB: E belkesbûimke ês 'n daankber blömke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
bellenboom , [fuchsia] , belleboum , mannelijk , fuchsia, zie ook bellestroek
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
bellenboom , bèllenbôom , bèllebôom , zelfstandig naamwoord , fuchsia (Fuchsia hybrida); WBD (III.2.l:438) bèllenbôom - fuchsia ook genoemd: bèlleplaant of bèllekesplaant
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
bellenboom , belleboum , schellenboom
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal