elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: Belgisch

Belgisch , belse , Belgische ’nen belse knol Een Belgische knol, zwaar werkpaard; belgische ’nen belse mop Een belgische grap.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
Belgisch , Bels , Belgisch(e) “Zeker en vast” is orzjineel Bels “Zeker en vast” is orgineel Belgisch; ’nen Bels, zwaar Belgisch trekpaard.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
Belgisch , Bels , bijvoeglijk naamwoord , (Zuidwest-Drenthe, noord), in Een Bels pèerd Belgisch (Dwi), zie ook Belg
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
Belgisch , Belgisch , Bels , bijvoeglijk naamwoord , Belgisch
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
Belgisch , Belsj , bijvoeglijk naamwoord , Belgisch , VB: Belsj beer Zw: Pis hebbe wie e Belsj keendermèitske
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
Belgisch , bels , belgië, belg, belgisch.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
Belgisch , Bèls , bijvoeglijk naamwoord , Belgisch (Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
Belgisch , Belsj , bijvoeglijk naamwoord , Belzje , Belgisch; Belzje(n) herder – 1. Belgische herder 2. beha; Belzje sjolk – schort met korte mouwen, vaak gemaakt van glimmende stof, die aan de voorkant kan worden dichtgeknoopt; jasschort; Belzje stauf – platte- buiskolenkachel, gebruikt om te koken en te verwarmen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
Belgisch , Bèls , bèlze , bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord , Belgisch; België; Belg; 1.1 zelfstandig naamwoord; België, en dan soms onzijdig; Ze stonden er daor in 't Bels van te kèken... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929); Ast waor is wèk geleeze hèb/ hèrlèève de aaw tije./ Asset lèntje nòr den Bels alwir/ opnuu gòn laote rije. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Meej et spoor nòr Bèls); Audioregistratie 1978 – “Ik weet goed, vroeger hè, we zitten hier dicht in Bèls, èn dan gebeurde nòg wèlles dègge smòkkelaars had… (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels); Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “De pestoor Zinnicq Bergmann isser van gestörreve, de köster, die isser toen nòr Bèls toe gevlucht èn de schilder Mutsers (Mutsaers) hèbbe jaoren in Bèls gezeete, dus dès nôot nie bekènd gewist!” Klik hier om dit bestand te beluisteren [Van den Aker doelt op verdachten in de zaak rond de moord op Marietje Kessels in 1900-1902]; Echte kenderköpkes waren et, ingevoerd vanöt den Bels. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Radiodistributie wel te verstaon, waor ge drie zenders op kost krèège, Hilversum 1 en 2 en den Bels. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); WS: Kèkte göllie ôot nòr den Bèls (= de Belgische zender)?; 1.2. zelfstandig naamwoord voor de inwoner: een Belg; Neffen ons wont 'nen Bels... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929); «Awèl — riep Sjuuleke den Bèls —/ ik zèè nie te verraasse/ de baank laot ik al jaorelang/ op al men frankskes paasse» (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Alles op de baank); Der wont sins kòrt enen allòchtoon in onze tèün./ Ze zègge, tis femielie van de kraaj./ Hij heej gineens en paspoort òf en staates./ Èn al et voedsel dèttie it, dè krèègt ie graates./ Van hèrkomst enen Bèls, die Vlòmse gaaj. (Henriëtte Vunderink, Vlòmse gaaj, uit: Tis de moejte wèrd; 2011); 1.3. zelfstandig naamwoord; een Belgisch trekpaard; Apart in un waai stond hier en daor ene ‘bels’ of zô ge wilt den ‘brèùne’, die et mar moes zien te trèkke, brééd op vier pilèère van pôote meej van die flosse, die over zen hoeve vielen as gerdène. Zon pèrd stond aaltij te drôome, meej êene pôot opgetrokke. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); WBD bèls (Hasselt) - zwaar paard, ook 'bónk' genoemd, of 'zwaore'; 2. bijvoeglijk naamwoord - Belgisch; Hij leest aaltij nog Belze kraanten... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929); Bèlze sjèk - Belgische shag (in W.O.II veel gesmokkeld van België naar Nederland); Interview dhr. Van den Aker – 1978 – “Want nèt as hier vruuger de Bredòssewèg, dè was, dè was mar ene grôote kaajewèg want der laage van die grôote Bèlze kaaje laage derin…” (transcriptie Hans Hessels 2014) zie Klik hier voor audiofragment; Als den ôogst [van eigen geteelde tabak] tegengevallen waar, rôokte ie belze sjek. Hij wies aaltij wel aon rôokwèèrk te komen. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Piet van Beers – ‘Op vekaansie in Den Bèls: ’t Stond in enen Bèlze gazet. (‘t Èlfde buukske, 2010); 2.1. Bèls spoor in plaats van Bèls lijntje; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - et Bèls spoor isser niks bij (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1965) - tegen iemand wiens opschepperij men doorziet .3. Tilburgse bijnamen; K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - et Bèlske = Jantje van Halsteren (blz. 41); K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - den Bèls = De Zwart (blz. 85); K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - et Bèls boerke = Aug. Daems (blz. 31); 4. Overige bronnen; WNT BELS (II) verbastering v. 'belge': l) spreektaal; 2) Belg. trekpaard .A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): bäls zelfst. nw. o. België; II zelfst. nw. m. Belg; III bnw. Belgisch .Goemans, Leuvens taaleigen (1936): BELG - bèls, zelfst. nw. m. (soms in volksmond: bèls, bèlze); J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BELS zelfst. nw. m. - Belg; BELS(CH) - Belgisch: de Belze vlag; Jan Naaijkens, Dès Biks (1992): Bèls – zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord België, Belg, Belgisch
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
Belgisch , Bels , Belgisch
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal