Woord: behuizing
behuizing , behuizing , [zelfstandig naamwoord]
, huis. Behuisd land, land waar een huis op staat en bij hetzelve gebruikt wordt. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
behuizing , behoezên
, in geschrifte behuizing = gebouw als woning, bv. het bewoonbare deel eener boerderij; ’t is ’n slechte behoezên = het bewoonde deel van die boerderij is in slechten toestand, of: onvoldoende. Zie: en 6. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
behuizing , behoe~zing
, behuizing Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |