elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: begaden

begaden , begoa , zelfstandig naamwoord, onzijdig , ’t dolle begoa, varkensziekte
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
begaden , begaoje , bontmaken, zich slecht gedragen. te bont maken, b.v. “ze begaoje ut daor nogal”, “ze maken het wel een beetje al te bont”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
begaden , begaje , begaatj, begaadje, begaadj , zich begaje, 1. bevuilen 2. te veel eten 3. verwonden, zie ook begaffele , Woea höbs doe gespuueldj, doe höbs dich zoea begaadj!
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
begaden , begaje , genieten
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal