elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: beestachtig

beestachtig , baistachteg , klem vóór , [bijvoeglijk naamwoord] , beestachtig.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
beestachtig , biestachtig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , beestachtig Het is biestachtig weer (Mep), Hij was beestachtig smèrig (Bei)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
beestachtig , bieséchtig , bijvoeglijk naamwoord , beestachtig , VB: 't Ês bieséchtig sjléch wèr, 'r rëngelt en 't wejt
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
beestachtig , biestachtig , bijvoeglijk naamwoord , beestachtig.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
beestachtig , [heel erg] , bistèèchtig , beestachtig
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
beestachtig , bieëstechtig , bijvoeglijk naamwoord , beestachtig
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
beestachtig , bieësechtig , beestachtig
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal