elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: beek

beek , beke , vrouwelijk , beek.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
beek  , baek , baekske , beek.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
beek , bàkke , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , bàkn , bàksken , beek
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
Beek , Béék , Vierlingsbeek.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
beek , baek , vrouwelijk , baeke , baekske , beek.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
Beek , Beek , eigennaam , Hilvarenbeek. In de naaste omgeving wordt dit fraaie, oude dorp alleen maar Beek genoemd. Die naam ligt voor de hand. Er stroomden twee beekjes door het dorp: langs de Wouwerstraat en evenwijdig aan de Koestraat. Ze vloeiden achter de kerk bij de Platte Beek in elkaar en mondden uit in het Spruitenstroompje. Thans zijn ze, voor zover nog aanwezig, geheel overkluisd. Het oude gemeentewapen verwees naar deze situatie. De herkomst van het eerste deel van de plaatsnaam is niet helemaal duidelijk. Is de mysterieuze Hildewaris, vrouwe van Beek en Rode de naamgeefster? Of ene Heylwig? Of Hilsonde? De onderzoekers zijn het daar niet over eens. Beroemde geleerden lieten er zich op voorstaan dat zij uit Beek afkomstig waren. De fameuze taalgeleerde en geneesheer Jan van Gorp (1519-1573) noemde zich in het toen gebruikelijke Latijn Johannes Goropius Becanus. Van Beek dus. Een andere grote geleerde was Marten Schellekens (1563-1624). Hij was o.a. als beroemd theoloog de biechtvader van de Duitse Keizer Ferdinand II. Hij noemde zich Martinus Becanus. Dus ook van Beek.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
beek , beek , biek , beken , Ook biek (Zuidwest-Drenthe, zuid) = beek As er ies was, gungen ze in een biek aolstikken (Noo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
beek , beek , beek
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
beek , bèèke , beek. Deur de waterleiding is de bèèke veule minder ewordn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
beek , bëk , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , bëke , bëkske , beek , VB: Ién de sjtriëk roontelöm Groéselt en Riékelt hebs te neet vëul bëke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
Beek , [plaatsnaam] , Bieëk , Beek
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
beek , bieëk , vrouwelijk , bieëke , bieëkske , beek
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
beek , biëk , zelfstandig naamwoord , biëke , biëkske , beek
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
beek , beek , bieëk , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , beêke/bieëke , beekske/bieëkske , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); beek
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
beek , bêek , zelfstandig naamwoord , bikske , beek; Dirk Boutkan: plur. beeke. blz. 32: naast sing. 'beek' ook 'bêek'; bikske; verkleinwoord; beekje; Dirk Boutkan: (blz. 32) Jan Naaijkens, Dès Biks (1992):ke
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
Beek , Beek , zelfstandig naamwoord , toponiem; Hilvarenbeek; Cees Robben – Den irste zondag van de maai/ dan trokken wij dur stad en haai/ mee de meziek naor Meuleschot/ naor Lôôn of Beek.... (19540508) ; Cees Robben – En naor Beek gao de rèès... (19600102); Cees Robben – Over Brees naor Beek.. (19751121); Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hier èn te Beek êen: Spottend, als er bijv. maar weinig rozijnen in het brood zijn. Variant zie 'krint'; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - Oover Beek èn Esbeek nòr Pòppel gaon - Met een omweg zijn doel willen bereiken .Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - Gaon as de zaogers van Beek (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1968) achter elkaar lopen (z.a.); Frans Verbunt: hier èn te Beek - krentemik met weinig krenten; Jan Naaijkens, Dès Biks (1992): zelfst. nw.  Hilvarenbeek; z.a.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
beek , baek , baeke , baekske , beek
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal