Woord: ballon
ballon , belon , [zelfstandig naamwoord]
, ballon. Lochtbelon. || blon Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
ballon , blon , belon , [zelfstandig naamwoord]
, ballon (van de petroleumlamp). Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
ballon , ballon , bellon, ballonne
, ballonnen , Ook bellon, ballonne (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe) = 1. luchtballon Der hung gistern een ballon in de locht (Bov) 2. kap of bol van de lamp De ballonne van de laampe is oons ebreuken (Pes) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ballon , belon
, ballon Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
ballon , belon , ballon, blon , zelfstandig naamwoord
, de 1. luchtballon 2. lampballon 3. bol van een gloeilamp e.d. 4. zeer bekend, door opblazen balvormig enz. uitdijend feestartikel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ballon , belonne , zelfstandig naamwoord
, ballon. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
ballon , belon , zelfstandig naamwoord
, ballon; Dirk Boutkan: belon - belonneke Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
ballon , belón
, belónne , belunke , ballon Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |