elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aftreden

aftreden , aftreden , [werkwoord] , afstaan, verwerpen. H.iii.86, O.iii.65.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
aftreden , oftreden , (klemtoon op tre) = door het aantal schreden een afstand of de afmetingen van (bv.) een stuk land te bepalen. West-Vlaamsch ofstappen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aftreden , åfträän , åfträân , aftreden, een functie neerleggen. He is åfeträän. Ook: met stappen afmeten, bijvoorbeeld van grond. Hei hef de leangte vån et gäörntien åfetret.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
aftreden , òftreden , klem vóór , [werkwoord] , 1 aftreden.; 2 door een aantal treden (schreden) de lengte bepalen. n Paand òftreden = 80 treden doen, om aan te duiden hoe lang n paand is. In ‘t Westerkwartier ook niet met treden, maar met een aantal voeten.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aftreden , oftrean , werkwoord , met voetstappen afmeten
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
aftreden , aftréêje , traoj af, afgetraoje , lopend afmeten.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
aftreden , oftrede , werkwoord , Ook: met treden afpassen. | Hai zoit, dat dat hoekie 20 roed is, maar ik hew ’t oftreden en ik kom tot 18 roed.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
aftreden , aaftraeë , trou aaf, haet of is aafgetraoe , afpassen om maat te nemen.; aftreden
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aftreden , [ontslag nemen, afmeten] , oftrèèn , door stappen lengte bepalen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
aftreden , oftrèèn , aftreden.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
aftreden , oftrèèn , trèèn of, of etrène , 1. de lengte bepalen door afpassen; 2. aftreden.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
aftreden , oftreen , sterk werkwoord, (on)overgankelijk , 1. aftreden De veurzitter mus oftreden (Pdh) 2. door stappen meten Even oftreden, hoe groot dat stuk is (Sle), Ik zal het even oftreden, dan hef elk zien eigen paand (Eli), Hij kun het niet oftre’den niet zo’n grote stap maken (Bco)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aftreden , oftrèèn , afpassen, de lengte bepalen. Ik zal oe dât stuk land oftrèèn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
aftreden , aftreeje , aftreden , De wèthaauwer moes aftreeje, héij hôj teveul gesjoemeld meej t’iin én t’ander. De wethouder moest aftreden, hij had teveel geknoeid met het een en ander.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
aftreden , oftreden , werkwoord , aftreden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aftreden , aoftrèje , werkwoord , afpassen , (afstand afpassen) aoftrèje (zie: 'treden') VB: Es v'r vreuger 'nne penantie môste nëme, môste 11 passe aofgetroëje wërde. En daan repe de tiëngestanders altiéd: 'Zoe gèis te oüch neet nao sjaol!'
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
aftreden , aftreeje , aftreden
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
aftreden , aftrèèje , werkwoord , een afstand lopend meten (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
aftreden , aaftraeje , 1. aftreden, ontslag nemen 2. met voetstappen een maat uitzetten
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
aftreden , aaftraeje , werkwoord , tritj/treutj/treetj aaf, troeëj/trooj aaf, aafgetroeëje/aafgetrooje , meten, afpassen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
aftreden , aftreeje , sterk werkwoord , aftreeje - aaf - afgetreeje , WBD land aftreden (om een perceel te meten); WBD III.4.4:292 'aftreden = afpassen; A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): st.ww.tr aftreden, met passen afmeten b.v. een veld .J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): AFTRE(D)EN meten hoeveel treden iets lang is.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
aftreden , aaftraeje , aftreden
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal