Woord: afstemmen
afstemmen , aafsjtömme
, sjtömde aaf, haet of is aafgesjtömp , afstemmen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
afstemmen , ofstemmen , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. afstemmen Ie moet de zaken op mekaar ofstemmen (Sle) 2. verwerpen Mit een kleine meerderheid hebt ze dat veurstel ofstemd (Klv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afstemmen , ofstemmen , werkwoord
, afstemmen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
afstemmen , [afstemmen] , aafstumme
, afstemmen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
afstemmen , aafstumme
, afstemmen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |