Woord: acht
acht , achte , telwoord
, acht; wôvölle bünter? der bünter achte. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
acht , achtĕ
, acht. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
acht , ach
, acht. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
acht , achte
, acht Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
acht , aacht , [telwoord]
, ook: aachte (Veenkoloniën, Oldambt en Westerwolde) =Acht, als er geen znw. op volgt. Houveul? Aachte. Aacht is meer as doezend. Anders acht: acht uur; achttien, achtentwinteg. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
acht , acht , [telwoord]
, met korte a, als de klem er niet op ligt: acht uur. Zo ook in de samenstellingen: achtien, achtkanteg, achthouk, achtentwinteg enz. Ook in achtste, aachtste (Westerkwartier). Achtuur is één woord; de ‘t behoort bij de 2e lettergreep. || aacht Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
acht , aacht , acht , [zelfstandig naamwoord]
, oplettendheid, aandacht. Aacht geven; zok in aacht nemen. Spr. Aacht is meer as doezend (woordspeling). Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
acht , ach , zelfstandig naamwoord
, acht. ach geewn op, letten op; Geewt ees ach, let maar eens op! Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
acht , achte , telwoord
, 8 Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
acht , âcht
, (spreek uit: aagt.) acht. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
acht , ach
, acht. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
acht , in ach numme
, noum zich in ach, haet zich in ach genómme , zich in ach numme, zich in acht nemen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
acht , acht , aacht
, Ook aacht (Zuidwest-Drenthe, Noord-Drenthe) = 1. aandacht, oplettendheid Ie mut op de schoele goed acht geven, heur! (Ker), Ie mut acht geven op oen kleine zussie (Zdw), Daor heb ik gien acht op slaogen (Anl), Hij mot zuch nog wal in acht nemen na een ziekte (Bco), Ie muut oe veur hum in acht nemen uitkijken, je hoeden (Hav) 2. eerbied (Midden-Drenthe) Daor moej acht vèur hebben (Wes) *Ein die acht gef is meer weerd dan doezend gulden (Nsch); Acht is meer dan duzend gezegd wanneer men moet opletten (Mep) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
acht , acht , aacht, aachte, achte
, (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook aacht (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), aachte (Veenkoloniën, Zuidwest Drenthe, noord, Zuidoost-Drents veengebied), achte (Zuid-Drenthe, Veenkoloniën, Midden-Drenthe) = 1. acht Het was op slag van acht uur (Sle), Houveel appels hest doe? Achte (Bco), (zelfst.) Ze waren met zien achten met zijn achten (Klv), Het is vandage de achte mai (Bov), Mörgen hej ’n aachten mei (Anl), zie ook achste 2. 8-vormige verbinding aan evenaar om de knuppel vast te houden (Kop van Drenthe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
acht , aacht
, acht. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
acht , ach , zelfstandig naamwoord
, acht. Ie mun d’r ach op geven ‘je moet erop letten’ Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
acht , achte , ach , telwoord
, acht. Ook: ach, alleen in samenstellingen, bijv. achentachentig. Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
acht , ach
, acht geven, oplettendheid. Geef toch ach aj de weg dwâs aover wilt. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
acht , aacht
, aandacht , Daor hé’k gin aacht óp geslaoge, dé hé’k peróngeluk oover de kop gezien. Daar heb ik geen aandacht voor gehad, dat heb ik jammer genoeg over het hoofd gezien. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
Acht , Aacht
, Acht , Iin van die aacht kénder ût Aacht is nog femielie van éij dé's 'n aachternèèf. Een van die acht kinderen uit Acht (bij Eindhoven) is nog familie van jullie, dat is een achterneef. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
acht , achte , aachte , telwoord
, zn.; acht Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
acht , aach , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, aachte , - , acht , Zich ién aach nëme: voorzichtig zijn: Brak, gaank neet nao de Maos, nëm dich ién aach! Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
acht , aach , telwoord
, - , acht , VB: 'r Hèt 'n aach vuur sjriéve op ze rapport. Zw: Uüver aach daog: over een week. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
acht , aacht
, acht. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
acht , achte , telwoord
, acht. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
acht , Âcht
, 1. acht; 2. Acht (dorpsnaam) , Wa is de hélft van âcht? Wat is de helft van acht? Het antwoord is of vier of, van het dorpje Acht, boer. Het antwoord zal dus altijd fout zijn volgens dit kinderraadseltje. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
acht , ach , acht
, acht , Zóndig ach daag is kirmes. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
acht , awt , awcht , telwoord
, (Ospels) acht Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
acht , aacht , telwoord
, acht; Zèède göllie meej aachte? - Zijn jullie met z'n achten?; Cees Robben – aacht vorse bukkeme (19680405); Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - zeuven èn meej de maaj aacht (Pierre van Beek: TT '72) - je kunt me nog meer vertellen!; Frans Verbunt: as aawhoere troef is, kunde gij gerust aacht slaoge bieje; Dialectenquête 1887 Willems – aacht; Al pekaantekes aacht-en-taagentig ben ik! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
acht , ach
, acht Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |