Woord: abrikoos
abrikoos , applekoos
, Aprikoos. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
abrikoos , appelkozen
, abrikozen; Zuid-Limburg appelkools. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
abrikoos , appelekoes
, abrikoos. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
abrikoos , abrikoos , appelkoos , [zelfstandig naamwoord]
, abrikoos; abberkoos (Westerkwartier) aprikoze (Stad) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
abrikoos , abbelekoos , abbelekou , vrouwelijk
, abbelekooze , abbelekeuske , abrikoos. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
abrikoos , abrikoos , abrikoze, aprikoos
, abrikozen , Ook abrikoze (Zuid-Drenthe, Veenkoloniën), aprikoos (Zuidwest Drenthe, noord) = abrikoos Doe mij mor een glassien abrikosies (Sle), Vrogger kregen wij wal ies abrikozen op brandewien, dat neume wij boerenwichter (Bei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
abrikoos , abrikoze
, abrikoos Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
abrikoos , appelekoûw , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, appelekoûwe , - , abrikoos , VB: Vuur e sjtök appelekoûwevlaoj kêns te mich sjnaas wakker mäoke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
abrikoos , abbrekoeas , vrouwelijk
, abbrekoeaze , abbrekuueske , abrikoos , Abbrekoeazeflaaj mèt reepkes of mèt gruuemelkes. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
abrikoos , abrikoeës , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, abrikoeëze , abrikuuëske , abrikoos Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
abrikoos , abrikoos , zelfstandig naamwoord
, abrikoos; figuurlijk: vrouwelijk geslachtsdeel; WBD III.1.1. lemma vrouwelijk geslachtsdeel – abrikoos, Tilburg Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
abrikoos , abrikoeës
, abrikoeëze , abrikuueske , abrikoos Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |