elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aanroepen

aanroepen , [uitroepen] , anroepen , aanroepen  , in: de zaak of de partijen anroepen = op de rol of terechtzitting uitroepen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
aanroepen , anroupen , (aanroepen) = afhalen, om bv. mee te gaan wandelen. (v. Dale: aanroepen = afhalen in het voorbijgaan; weinig gebruikelijk.); zie ook: anhoalen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aanroepen , anrôpen , Afhalen om mee te gaan. Garrît kom î mîn margen arôpen aj nao schôle gaot? Zie ook: ophalen.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
aanroepen , anroupen , zie anhoalen *: aanroepen is in deze betekenis ook Nederlandsch, maar komt weinig voor.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
aanroepen , [ophalen] , anrôpen , Afhalen om mee te gaan. Garrît kom î mîn margen anrôpen aj nao schôle gaot? Zie ook: ophalen.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
aanroepen , ånroupen , aanroepen, (iemand) afhalen om mee te gaan
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
aanroepen , aanroupen , [werkwoord] , 1 aanroepen; 2 iem. uit zijn huis halen, om verder mee te gaan. Huifst mie mörnvroug nait aanroupen = aanhoalen. || aanhoalen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aanroepen , ánroêpe , ophalen Komde me ánroêpe as ge mit de fiets gót? Kom je me ophalen als je met de fiets gaat?
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
aanroepen , aaroupe , reip aan, haet of is aageroupe , aanroepen. Hae haet alle hëlge aageroupe: hij heeft van alles geprobeerd.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aanroepen , aanrope , óphale.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
aanroepen , anroepen , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. meenemen, roepen om mee te komen Wij bint wend daw hen de zang mekaar anroept (Exl), Zij gaait er langes; moej heur even anroupen (Een), Woj mij veur de vergadering wal even anroepen, dan gaow te hoop hen (Oos) 2. omroepen (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest Drenthe, noord) De paander rup het bedrag an, woor het op inzet is bij de palmslag (Sle) 3. de zaak of de partijen aanroepen, op de rol of terechtzitting uitroepen (dva)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aanroepen , anroepm , afhalen, aanroepen. Kom iej mien mârgn anroepm aj naor ’t ies gaot? Hie is aneroepm deur de pelietsie.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
aanroepen , anroepen , (iemand) afhalen
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
aanroepen , [aanroepen] , aanrope , aanroepen, bidden tot , Sint Antoeanius bèste vrindj, zörg det ich miene sluuetel vinj!
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
aanroepen , aanraope , aanroepen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal