Woord: aankijken
aankijken , ankieken
, (aankijken), van ’t weder = afwachten wat er van het weder wordt. – Ook voor: komen kijken, ingaan om te zien hoe het de vrienden maken: ie mouten moar ijs weer ankieken. voor: het oog op iemand vestigen en daarbij overdenken en besluiten hoe men zich tegenover hem gedragen zal; dei koopman zigt zien volk (of: lú) an. Vgl.: zonder aanzien des persoons. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aankijken , aankieken , [werkwoord]
, 1 aankijken. Hai is mie ‘t aankieken nait weerd; klem vóór. Doch soms ook op het tweede lid: Ik heb zo’n beraauw, dat ik duur joe nait aankieken.; 2 beoordelen naar omstandigheden: Koopman kikt zien vòlk aan.; 3 binnenkomen voor een kort bezoek: Komt mor gaauw es weer aankieken!; 4 afwachten. Ze kieken ‘t weer aan = ze wachten af, of ‘t ook mooi weer wordt. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
aankijken , ankiekng , werkwoord
, 1 aankijken 2 het bekijken waardig keuren. ’t Woark kik miej an, ik zie tegen ’t werk op Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
aankijken , ánkiêke
, aankijken Z’is ’t ánkiêke nog nie wérd! Ze is het aankijken nog niet waard!; aanzien, afwachten ’k Zal ’t nog ’s éfkes ánkiêke Ik zal het nog even aanzien. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aankijken , aakieke
, keek aan, haet aagekeeke , aankijken. Ze höbben hem drop aagekeeke: ze hebben hem ervan verdacht. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aankijken , [kijken naar] , ankieken
, 1. uitstellen (nog effen ankieken). 2. er tegenop zien (’r tegen ankieken). 3. aankijken. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
aankijken , ankieken
, keek an, an ekekken , 1. er tegen op zien; 2. aankijken. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
aankijken , ankieken , sterk werkwoord, onovergankelijk
, 1. aankijken Wat hej met mij dat je mij de hiele aovend ankieken? (Klv), Ie hoeft mij niet zo an te kieken, ik hebbe toch niks van oe an? (Ruw), Dai baide wichter binnen ’t aankieken wel weerd (Vtm), (zelfst.) Die is het ankieken wel weerd gezegd bijv. bij het bekijken van een baby (Nam) 2. aanzien Mörgen geef ik je wel oetslag, ik moe dat nog even ankieken (Eex), Kiek toch is an, wel hew daor! (Hijk) *Kiek mij ies an, lach mij ies toe, ie weet ja wel, ik vrije mit oe (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aankijken , ankieken
, aankijken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
aankijken , ankieken , werkwoord
, 1. kijken naar 2. uitzien op, uitzicht hebben op 3. aanschouwen, bekijken 4. interpreteren, aanzien 5. blijven nadenken om het evt. alsnog te doen, in de gaten houden 6. een kort bezoek brengen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aankijken , añkijke , werkwoord
, kijk an, keek an, añgekeke , ergens op aanzien ’t Is allang verjaerd, maor ze blijven ‘m d’r op añkijke Het is allang verjaard, maar ze blijven hem erop aankijken Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
aankijken , [kijken naar iets of iem.] , ankieken , werkwoord
, 1. aankijken; 2. er tegenop zien. Döör zit e ärg tegen an te kieken; 3. afwachten. Ik zal ‘t nog effen ankieken. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
aankijken , aankieke
, 1. aankijken 2. afwachten , Emes sjeif aankieke. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
aankijken , aankieke , werkwoord
, kiektj, kieëk/keek aan, aangekieëke/-gekeke , aankijken, afwachten, nader overwegen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
aankijken , ònkèèke , sterk werkwoord
, ònkèèke - keek aon – òngekeeke , aankijken; Cees Robben – ik zal oe er nie op ònkèèke; Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - iemand meej zene rug nòg nie ònkèèke (RL '48) - links laten liggen; – in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kèkt aon Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
aankijken , aankie~ke
, aankijken Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |