elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zwavel

zwavel , zwevel , zwèvel , de e als in ’t Fr. vrai = zwavel. Komt ook voor in stadsrekening van ’s Bosch op ’t jaar 1512.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
zwavel , zwevel , [zelfstandig naamwoord] , zwavel. Zwevelstik, zwavelstok.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
zwavel , zwèvel , mannelijk , zwavel.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
zwavel , swevel , swoavel , zwavel; swevelstok, swoavelstok = zwavelstok, in ’t meervoud ook: swevelstikken.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
zwavel , zweevĕl , zwavel.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
zwavel  , zwaevel , zwavel.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
zwavel , zwiäävel , zwavel
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
zwavel , swevel , zelfstandig naamwoord onzijdig , Stad en Westerkwartier de swevel = zwavel. Bloum van swevel zuvert ‘t bloud.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
zwavel , zweawl , zelfstandig naamwoord , zwavel
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
zwavel , sjwaevel , sjwaavel , mannelijk , sjwaegele , sjwaegelke of: sjwaegelsjtėkske , zwavel, zie ook het oudere: solfer.; sjwaegel lucifer. Volgens Pothast kwamen in 1832 de eerste lucifers naar Sittard, waar men zich tot dan had moeten behelpen met de alom gebruikelijke manier van vuurslaan (zie: baansjootel).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
zwavel , zwevel , zwavel, zwaovel, zwèvel , 0 , Ook zwavel (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), zwaovel (Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), zwèvel (Zuidwest-Drenthe, zuid) = zwavel Met zwaovel wuir de boudel zuverd (Erf), Ze gungen de bijen slachten met zwevel met behulp van zwavel de bijen doden om de bijenkorven leeg te kunnen halen (Eel), As de motte biggen haar, kreeg ie bloem van zwevel deur het voor (Die), Slao-eulie met bloem van zwevel was een middel tegen ringvuur (Hijk)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zwavel , zwaovel , zwevel , zwavel.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
zwavel , zwaovel , zwevel , (Kampereiland, Kamperveen) zwavel
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
zwavel , zwèèvel , zwavel.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zwavel , zwèèvels , luciferstokjes
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zwavel , zwevel , zwaovel , zelfstandig naamwoord , de; zwavel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zwavel , zjwëgel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , zjwëgele , zjwëgelke , lucifer , (mnl. 'swegel': zwavel) VB: Zjwëgelezjeng kaom vreuger mêt 'nne kuerf mêt zjwëgele en wiks langs de dëur.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
zwavel , zweevel , zwavel
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
zwavel , zwaovel , zelfstandig naamwoord , zwavel.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
zwavel , zwaevel , 1. zwavel; 2. lucifer.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
zwavel , [lucifer] , zwaegel , mannelijk , zwaegele , zwaegelke , lucifer
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
zwavel , zwaegel , zelfstandig naamwoord , zwaegele , zwaegelke , lucifer (ontstaan uit het woord ‘zwavelstokje’, vroeger een dun houtje, gedoopt in gesmolten zwavel, de voorloper van de lucifer)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
zwavel , zwegel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , (Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels) zwavel
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
zwavel , zweevel , zwaovel , zelfstandig naamwoord , zwavel; Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zwével — zwavel; WNT ZWAVEL. zwevel, zwegel
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal