elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zwarte

zwarte , [munt] , sweerte , Bij het opleggen van boeten en regelen van salarissen, vindt men in de oude keuren van Breda, gerekend bij swerten, sweertenen, swarten. Ik acht het te zijn die geldsoort, welke in het oud Fransch neret, zoo veel als noiret, genoemd werd. FURETIÈRE zegt van dezelve, “Neret, espèce de vieille monnoye ou denier, dont il est parlé dans les coûtumes. Les soixante sols nerets valoient trente six sous Parisis. Le sol neret valoit environ un quart moins que le Tournois, et le Parisis un quart plus que le Tournois. On les a appellez en Latin nigelli.” Waarom dezelve nerets, in het latijn nigelli, in tegenoverstelling der blancs, onze blanken, gezegd werden, zie bij denzelfde, op blanc. Van swerte totnoisen wordt gesproken bij VAN GHOOR, beschrijving van Breda, bl. 446. In oude stukken worden bij ons witten voor blanken gebezigd. Witte is bij KILIAAN overgezet as, quadrans; semobolus.
Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda.
zwarte , swarten , (Zwarten, negers), in: tegen swarten an ’t vechten wezen, aardigheidshalve voor: de veldboonen met den sikkel afslaan, boonen zichten. Zie ook: zichten.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
zwarte , swaarde , [zelfstandig naamwoord] , 1 een zwarte, een neger. Schertsend: tegen swaarten vechten = paardebonen zichten.; 2 man of vrouw van Javaans of ander inlands ras. Hai is traauwd mit n swaarde.; 3 òl swaarde = de jeneverfles.; 4 turf, zo als hij uit het veen gestoken wordt. Mit ‘t opschòt moakt de törfgroaver de swaarten lös.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
zwarte , swattje , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 een zwarte of inlandse vrouw.; 2 persoon of ding, klein en zwart. Hai is mit zo’n lutje swattje traauwd. || swaarde
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
zwarte , zwarte , 0 , (Zuidwest-Drenthe, zuid) = duivel Hij wol die weg niet meer langes, want hij har daor de zwarte eziene (Ruw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zwarte , [soort kers] , zwarte , Ujese zwarte, befaamd kersenras, vroeger veel geteeld in Uden.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
zwarte , zwârtn , iemand met donkere huidskleur. D’r leupm ’n hele koppel zwârtn op ’t dârp.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zwarte , zwatte , zelfstandig naamwoord , de 1. neger 2. zwart paard 3. fles met jenever 4. zwartheid (vuil)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal