Woord: zuiden
zuiden , zûen
, zuiden. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
zuiden , zü̂̂den
, zuiden. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
zuiden , züje
, zuiden. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
zuiden , zuij , ,
, (de), zuiden. Noord of zuij. Om de zuij van ons, in het Zuiden. Bijv. nw. zuiǝr: ’t Suiǝr skuitegat, ’t suiǝr tij; ’t suiǝr hòòfd, pier. Zuiǝrst, zuidelijkst. Zuiǝnaer, bewoner van het Zuiden, vooral van de Zuidelijke visschersplaatsen. Ook in B. 1790. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
zuiden , zuden , zelfstandig naamwoord onzijdig
, ‘t zuiden. In ‘t zuden. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
zuiden , zuudn , zelfstandig naamwoord
, zuiden Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
zuiden , zuien , zelfstandig naamwoord
, in de combinatie uiten zuien, uit het zuiden. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
zuiden , zuue , onzijdig
, het zuiden. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zuiden , zuden , 0
, zuiden De zun steeit in het zuden, het is middag (Eex), Wij hebt de glazen op het zuden (Sle), Kinder binnen naor het zuden zuidelijke streken (Vtm), De wiend dreeide naor het zuden (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zuiden , zuijen
, zuiden. ’t zuijen, het zuiden. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
zuiden , zuden
, zuiden Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
zuiden , zuujn
, zuiden. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
zuiden , zuden , zelfstandig naamwoord
, et 1. zuiden, i.t.t. het noorden, vooral: de zuidelijke richting 2. zuidelijk deel van een gebied Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zuiden , zuie , zelfstandig naamwoord
, zuiden; Aste reege komt uit ‘t zuie betekent ‘t datte lente añ kom kruie Regen bij een zuidenwind wordt vaak gevolgd door zacht weer in het voorjaar Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
zuiden , zùìje
, zuiden Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
zuiden , zuden , zelfstandig naamwoord
, zuiden. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
zuiden , zuide , onzijdig
, zuiden , Hae wirkdje in’t zuide. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
zuiden , zuije , zelfstandig naamwoord
, "zuiden; Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'het Zuijen'; Salut, lieve nesjes, adjuus, adé!; naor et Zuien toe zulleme vliege! (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Zwaolleme’, 1941); Vaderland, et roomse Zuien; zal oe stil z'n trouw beduien; Brabants volk en Brabants gouw; wappert dapper rood-wit-blauw. (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Rood-Wit-Blauw’, 1941); zingt in 't donkere Zuie, waor de Roomse klokke luie (Piet Heerkens; uit De knaorrie, ‘Inleiding’, 1949); 't brave volk van 't donkere Zuien, recht ten hemel, onverveerd. (Piet Heerkens; uit De knaorrie, ‘De Sint Jan’, 1949); ""Mister ik wô oe es iets vraoge:/ wörrom vliegt den ooievaor/ ast en bietje koud gao worre/ nòr et Zuije ieder jaor?"" (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Wörom doen ze dè) [voor het antwoord zie wèèd]; ... as irste stad int Zuije... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: We han nòg meer)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
zuiden , zuije
, zuiden Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |