elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zingen

zingen , zingen , zie: roazen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
zingen  , zinge , zing, zings, zing, zông, gezônge , zingen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
zingen , zingn , sterk werkwoord , 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: zeenk, 1e persoon enkelvoud verleden tijd: zung , zingen. Hen zingn goan, in ’t cachot gestopt worden; de beene zingt miej oondr t gat, ik ben doodop
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
zingen , zénge , zóng, haet of is gezónge , zingen. “Veer kénne waal saame zénge, mer neit sjpraeke” wordt gezegd, als meerdere personen tegelijk en door elkaar praten. “Zoo zónge ze neit, wie ze van Kaevelaer koume” wordt gezegd, als iemand te vrijpostig optreedt. Dit gezegde werd do
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
zingen , zingen , sterk werkwoord, (on)overgankelijk , 1. zingen Zij zunk zo vals, het was iesbaorlijk (Hav), Het eerste nummer wat ze zöngen, was het mooiste (Eex), De lu zöngen oet volle borst met (Dal), Ik heurde in de schoul zingen (Row), Ik zing gien twee leidties veur een cent herhaal het niet nog een keer (Bal), Hie kan zingen as een kat, die achterneers de ledder optrökken wordt (Eev), ...van de balken valt hij zingt slecht (Sle), Hij zingt as een nachtegaol (And), ...as een liester (Bov), (fig.) Hij gung veur het zingen de kerk uut trok zich vlak voor de zaadlozing terug (Klv) 2. bepaalde geluiden maken As de kippen zingt, komp er een harde wind (Bco), ...zegt ze ko, ko, ko (Sle), ...kok, kok, kok (Wsv), As een tuut zingt, hef e het gooud op streek; het is een langgerekt taok (Eex), Tegen de leg kunt de kippen mooi zingen (Rol), Het waoter kookt, de ketel zingt (Vri)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zingen , zingen , zingen. (zing, zonk, gezongen), zingen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
zingen , zingen , zingen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
zingen , zienge , werkwoord , koken, ’T waoter ziengt.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
zingen , zingn , ik zinge / zunge; ie zink / zungn; hie zink / zunk; zie zink / zungn; ik heb ezungn , zingen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zingen , zingen , werkwoord , 1. zingen, ook negatiever: kwelen, een kwelend geluid geven 2. zingen, en karakteristiek geluid geven van vloeistof die gaat koken 3. levendig, luidruchtig zijn, met enige uithalen zich uiten (van kippen)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zingen , zingen , zelfstandig naamwoord , et; koorrepetitie
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zingen , zynge , werkwoord , zoûng, gezoûnge, zyngenterre , zingen , (afw. vormen o.t.t. hër zynk, dier zynk) Zw: D'r kênt bëter säome zynge es säome kalle
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
zingen , zienge , zingen
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
zingen , zinge , zingtj, zóng, gezónge , zingen , Ein gezónge mès is deurder den ein stil mès. ‘Waat noe gezónge?’, zag de köster en toen stóng de kirk in brandj.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
zingen , zinge , werkwoord , zingtj, zóng, gezónge , zingen; zingenjdje mès – gezongen mis; dernaeve zinge – vals zingen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
zingen , zînge , werkwoord , zingtj, zóng, gezoonge/NO gezônge , zingen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal