elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zeikmier

zeikmier , zeikmoeiër , zijkmoeijer , ook moerzeik = mier, alzoo geheeten naar een scherp vocht, dat dit insect afscheidt, wanneer men de hand in het mierennest steekt.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
zeikmier , zeikmier , zeikmeik , mier. mv. zeikmière, zeikmeike.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
zeikmier , zéijkmoejer , zeurpiet , Lig'ter nie zó te zéijke, zéijkmoejer dé ge zé, dieje praot stôlt op niks. Zeur niet zo, zeurpiet die je bent, die taal lijkt nergens op.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
zeikmier , zèìjkmèìj , mier
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
zeikmier , zèijkmoejer , mier
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
zeikmier , zèèjkmiejr , zèèjkmoeier , zelfstandig naamwoord , mier (Helmond en Peelland); zèèjkmoeier; mier (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
zeikmier , zèèkmòjer , zelfstandig naamwoord , "mier; N. Daamen, Handschrift 1916 - ""zaikmòyers - mieren"" zie ook: ""moierzaik"", moejzèèker; WBD III. 4. 2:213 'zeikmoier' (Lasius niger), ook genoemd: 'moierzeik', 'moerzeiker', 'moerzeik', 'muurzeiker', 'mierzeiker', 'mierzeik' of gewoon 'mier'; WNT ZEIKMIER - daarnaast vele nevenvormen in de zndl. dial., bijvoorbeeld ZEIKMOEIER"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal