elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: wreed

wreed , vreet , freet, freed, wreed , gezwind, deftig, moedig, ijverig, fier, trotsch; (van wreed), voor dapper, moedig, oppassend enz. Ook voor grootsche, trots enz. , Dat is een vreet man, eenmeiske. Gij komtaangegaan. Vreet is mogelijk van wreed, oudtijds dapper.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
wreed , wred , zelfstandig naamwoord , welig (van koorn, dat op het land staat). Angels. vriTHORNian, groeijen, bloeijen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
wreed , wreid , [bijvoeglijk naamwoord] , toornig, stuursch. Kil. wreyt. Zwe. De. vred. Nd. wreet. Eng. wrath, gramschap. Angels. vra∂, gramschap.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
wreed , wreed , als eigenschap van ruimte, overvloed, uitgebreidheid, enz.; ’n wreed hoes = een groot huis; wreed kled zijn = prachtig gekleed zijn; dat steet er wreed bij = dat ziet er goed uit. Oostfr. wrêd, frêd, (ook) = welig, weelderig, voortreffelijk, best; dat kôrn steid recht wrêd, dâr kan gôd wat fan kamen; dat sügt nêt al to wrêd (best) mit hum ût; hê mâkt ’t al to wrêd (veel te goed) mit hum, enz. Hierbij te vergelijken bij Kil. o.a.: wreed = immanis, zooveel als: overgroot, uitermate groot, heel groot, onmatig; alsmede: = saevus, atrox, ferus, dat ook beteek.: woest, nl. van inborst. In Gron. is: woest bijw. van versterking, voor: ontzaglijk, buitengewoon. Alzoo moet de beteek. van: wreed (Drentsch) in het bovenstaande als veroud. beschouwd worden, en niet als een verkeerd gebruik van sommige bvnw., bv. als: vreeselk mooi, enz.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
wreed , wried , trotsch, hoogmoedig. Zal staan voor: wreed; zie ald.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
wreed , vreed , wreed , bijvoeglijk naamwoord , wreed, hard, ruw; vreed vleisch, taai vleesch; ; wreed vlas, vreeje wolle.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
wreed , vrijd , (= wreed); (Niezijl, enz.) wried = hard, gehard; de jonges bin wrieder as de wichter. zie: zacht. – iemand of iets: vrijd anpakken = hardhandig behandelen, ook fig.; vrijde handen = vereelte handen; vrijde dokter, tegengestelde van: zachte dokter; vrijde bossel = harde borstel; vrijd land = moeilijk te bewerken kleigrond, waar men bv. vier paarden voor den ploeg moet spannen; bij H. Kremer bl. 143: wreede klei; West-Vlaamsch: wreed land, zwaar en lastig voor ’t labeur. Tarwe groeit geern in wreeden grond. (De Bo). vrijd hoar = borstelig haar, enz.; hij ken ’t zoo vrijd zeggen, moar hij mijnt ’t zoo slim nijt. Zie ook: kolle ien hannen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
wreed , wreed , (vreet) , bijvoeglijk naamwoord , Zie de wdbb. – Ook: ruw, hard, voor het gevoel. || Wat ’en vreeje deel (of rib). Die bonen benne vreed van skil. Wat ’en vreeje greeuwe orten (grauwe erwten waarvan men de schil niet fijn kan kauwen). – Zo ook elders in Holl. en in het Stad-Fri.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
wreed  , vriëd , vried , wreed, ook ruw aanvoelen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
wreed , vrijt , vrijd , [bijvoeglijk naamwoord] , vraid. n Vrijte bek. Dij aander is nog vrijter. Te Sellingen vrijder. , (Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
wreed , vraid , [bijvoeglijk naamwoord] , ook: vrijt (Westerwolde) =1 wreed. Hai is zo vraid as n weerwolf.; 2 ruw. Hannen zo vraid as keesrieven. n Vraide bòzzel, lap. Fig. Wat aanpakken mit vraide hannen. ‘t Is voak: vraid in ‘t veurkomen, mor beste inhòlten = een bars uiterlijk verbergt een goed hart. Hai is vraid veur ‘t goud = a. hij gaat ruw om met de meubels enz.; b. hij is hard tegen het vee. n Deur vraid dicht gooien; dat huift zo vraid nait. Hai is vraid in ‘t zeggen = het komt er ruw en fors uit; zo vraid as n roskam, Zai is vraid in hoed, Hogeland en Westerkwartier op (e) hoed = hard van natuur. Wat bis ja weer vraid op hoed! = hoe kun je zo bars wezen.; 3 n Vraide locht = dreigend.; 4 zwaar te bewerken: vraid laand; tegenover zaacht laand.; 5 hardhandig. n Vraide dokter.; 6 borstelig: vraid hoar.; 7 gehard. Jonges bin vraider as wichter.; 8 vraid in ‘t waark = driftig, voortvarend. n Vraide boer, aarbaider, n vraid peerd werken hard; n vraid peerd, ook een dartel paard.; 9 nors. Dat hest nou mit dien vraide bek = met je brutale praat.; 10 n vraid gewas = gaail.; 11 trots. ‘t Was zo’n iezelk vraide keerl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
wreed , wreed , vreed , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , akelig, bloederig
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
wreed , vriët , vrieëd, vreët , erg graag willen hebben Daor is ie vriët op! Daar is hij wild op!; daor is ie vrieëd op Dat heeft hij heel erg graag; vreët zien op gebrand zijn op; hitsig Hum vreët maoke Hem hitsig maken. [?]
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
wreed , vraid , 1. wreed. 2. hooghartig
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
wreed , vreid , wreed , bijvoeglijk naamwoord , 1. Wreed. 2. Ruw, hard voor het gevoel; verbogen vorm vreie. | Vreie hande. ’n Vreie skil.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
wreed , vree , vreeër, vreetste , hard; harteloos, ongemanierd; ruw, niet glad; taai. ’ne Vreeë wénjt: een scherpe, droge, onaangename wind. ’ne Vreeë kael: een hard en onaangenaam mens. ’n Vree plank: een ruwe plank. ẹ Vree sjtökske vleisj: een taai stukje vle
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
wreed , vriët , örges vriët óp ziën, örges trots óp ziën.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
wreed , frêêt , bijvoeglijk naamwoord , trots, wreed, deftig. êê klinkt als de ee in peer. 1. In ’t Gròòt Loo wònde vruuger de frêête boerin. Jaon d’n Os is frêêt op z’n streùpkènder. 2. ’t Is frêêt om te zien hoe ze de boel verschandeliezeert hèbbe. ’t Doet pijn om te zien ... 3. Frêêt praote is deftig spreken. Hooghollands dus. Zegswijze: Zo frêêt as ’nen hond meej zeujve lulle. Zo trots als ’n hond met zeven ... staarten.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
wreed , wried , wreid, wreed, wraid, vried, vreid, vreed, vraid , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe). Ook wreid (Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe), wreed (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe), wraid (Kop van Drenthe, Veenkoloniën), ook vormen met vr... (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = wreed Hij was slim wreid veur zien kinder (Bco), Wat is dat een wreide kerel (Row), Hie hef hum vried behandeld (Bal)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
wreed , wried , wreid, wreed, wreeid, wraid, vried , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe). Ook wreid (Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe), wreed (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe), wreeid (Midden-Drenthe), wraid (Kop van Drenthe, Veenkoloniën), vried = 1. royaal Hie komp vreed veur de dag (And), Zij leeft er vreed van (Nije), Het is daor niet zo wried, ...vried (Sti), Het is een wriede lap wat je wilt maken kan er royaal uit (Sle), Dat is al te wreed overdreven mooi (N:be:Rui), Hie hef het er wried veurstaon heeft nog wat te goed, bijv. een feest (Wee) 2. boos (Midden-Drenthe, N:Rod) IJ moet niet zo wreeid kieken (Eex), Hij wordt wreid op de hoed boos (N:be:Rod) 3. trots, deftig Zie mugden der niet te vried bijlopen, aans kregen ze wat bij de huur op (Sle), Wij hebt gien radio, dat is veul te vried veur oes te deftig, te voornaam (Koe), Zij laot het wried hangen leven boven hun stand (Pdh), Det is een vreed meense (Rui), Hij is zo wreid as een moshummel (N:be:Rod), Een wried veurkommen bazig (Ker), Hij komp nogal wried veur de draod, d.i. brutaolachtig (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
wreed , vrééd , 1) afschrikwekkend, bars: ’n vrééd gezicht; 2) streng, hard: vrééd werken; hij is vrééd, hij werkt heel hard; 3) buiten-gewoon: ’t is vrééd, zo as ’t regent.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
wreed , vreed , wreed
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
wreed , vrjeet , bijvoeglijk naamwoord , erg, vreselijk. ’Tis toch vrjeet eej?
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
wreed , vrjeet zèn , bijvoeglijk naamwoord , trots zijn, vereerd zijn. IJ is t’r vrjeet meej.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
wreed , vreed , wreed.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
wreed , friit , trots , Héij is friit meej zun'ne nuuwe waoge, héij moet'tem mér goed gôjslôn dés'sie wérd. Hij is trots op zijn nieuwe auto, hij moet hem maar goed verzorgen dat is hij waard.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
wreed , wried , vried, wreed, vreed , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. wreed, meedogenloos, hard en gemeen 2. ruim, vergaand, bijv. Dat leek aorig wried buitengewoon, geweldig 3. (van stof) ruw 4. (van mensen in hun reacties) scherp, bijtend
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
wreed , vrêêd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. (bn) wreed 2. (bw) erg Ze hattet wrêêdbenauwd Ze had het spaans benauwd Dat verlies is vrêêd voor die meñse Dat verlies is bijzonder erg voor die mensen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
wreed , vreed , vreselijk , vreed (vero.) VB: Heb ste 't gehuurd van dat oongelök? Dat ês vreed.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
wreed , vriejed , vríéjed , 1. hard werkend; 2. streng
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
wreed , vriejed kèìjke , afschrikwekkend kijken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
wreed , friit , trots, fier
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
wreed , frjêêd , wreed, erg.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
wreed , vrjêêt , wreed, heel erg. in de uitdrukking “ut ies toch vrjêêt”, “het is toch wel erg”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
wreed , vreed , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , wreed, akelig, naar.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
wreed , vrééd , trots , ik ben vrééd op m’n kiendere = ik ben trots op mijn kinderen-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
wreed , freet , blij, trots, gemotiveerd , Wa wâr ie freet mi zunne neije fiets. Wat was hij blij met zijn nieuwe fiets., Bèrt is freet um én de slag te gòn. Bert is gemotiveerd om aan de slag te gaan.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
wreed , vreed , akelig, naar, wreed.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
wreed , wreed ,  vreid , 1. ranzig (spek); 2. hard (van groenten); 3. sterk van lichaam.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
wreed , freed , vrjeed , bijvoeglijk naamwoord , trots (Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant; West-Brabant); vrjeed; trots (West-Brabant); vrjeed; vreselijk (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
wreed , [ruw] , vrieë , vrieëjer, vrieëst , ruw, grof , Det stóf veultj vrieë aan. Ein vrieë sjèl. Vrieë henj. Vrieë waer: koud, schraal weer.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
wreed , vrieëd , wreed , Det is vrieëd. Hae is vrieëd van karakter. Minse kónne vrieëd zeen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
wreed , vrië , 1. ruw van oppervlak 2. hardvochtig, zonder medelijden/gevoel (verschoven betekenis van het Nederlandse woord ‘wreed’)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
wreed , vrieë , vrieët, vrieëd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , wreed, erg, grof, ruw, stroef, vrijpostig, ijverig, wrang, - op, trots op, verzot op
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
wreed , frêet , zelfstandig naamwoord , frêet; zie vrêet; zelfstandig naamwoord, onzijdig; - het Standaardnederlands in tegenstelling tot het dialect ('plat'); Dan vroeg ie aaltij in et freet wè ze bedoelde... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in NTC 2-3-1940 – 6-4-1940); En dieë redacteur zaag er mar eenvoudig uit, mar hij waar verschrikkelijk geleerd: hij sprak mee gemak drie taole: freet, plat en de blommetaol! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun en de dames’; NTC 20-1-1940);
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
wreed , vrêet , frêet , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , "parmantig, deftig, trots; zie frêet; Pierre van Beek - sjiek, voornaam; M vrêet; Soms mocht ik neffen onze ôme Henk op et maaimesjien zitten. Daor waar ik vréét op (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); WBD vreet - moedig en opgewekt (van een paard), ook 'wakker' genoemd; Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - meej lêed èn vrêet gegaon (KN'30) - zie 'lêed'; WBD III.1.4:165 'freed' = pront; 167 'freed' = deftig; l68 'freed' = trots; 217 'freed' = onstuimig; Haor VREET - fel; C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - WREED (vree:t) bijvoeglijk naamwoord  1) fel, hard werkend, onstuimig (niet ongunstig): 't is 'ne vree:te - hij is een ijverig persoon; 2) in de uitdr. ""t is toch vree:t' - het is onvoorstelbaar, erg, of anderszins moeilijk te verwerken; J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - WREED zeggen in deze streken de landlieden voor moedig, deftig. Z.a.; frêet; zie vrêet; 1. bijvoeglijk naamwoord; parmantig, deftig, trots; wB: sjiek, voornaam; Ze liep zó frêet dur et stròtje. - Ze liep zo trots door het straatje. M vrêet; WBD vreet - moedig en opgewekt (v.e. paard), ook 'wakker' genoemd; WBD III.1.4:165 'freed' = pront; 167 'freed' = deftig; l68 'freed' = trots; 217 'freed' = onstuimig; N. Daamen - handschrift 1916 - ""fréét - trotsch, grootsch""; WNT lemma WREED 6: Van personen: dapper, fier, onversaagd; krijgszuchtig. Sinds lang veroud. maar nog gewest. aangetroffen...; WNT lemma WREED 9: Mog. in aansl. bij de bet. 6), van pers. en zaken: trotsch; fier, parmantig; grootsch, imponeerend. Vnl. gewest. aangetroffen. [ met bewijsplaatsen van 1806 tot 1900]; Van Delft - ""Het is 'ne freete (trotsche, hoovaardige, fatterige) meensch, da kan d'm aanzien, mar zij is zó'n interessaant (gierig) wijf, da ze 'n dubbeltje deur zou bijten, al was 't dè ze van ouwerdom op d'r taandvleesch liep"", sprak de een en de ander antwoordde gevat met de woordspeling: ""Dè doen nou al d'r bessems (bezems) en vegers al."" Dit is: Die trotsche man had dus een gierige vrouw en de bezems werden versleten tot op het hout. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929); Behalve deze eigenschappen toch hee Bartje nog iets aparts, wè-t-'m van z'n soortgenoten onderschaait en waor ie zelf gin bietje freet op gao. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929); Spraai oewen start 'ns, pronkenden bram; (...) doe naaw 'ns mooi as 'n freete madam (Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Pauw’, 1939); vruuger hield ze wel van 'n pretje; naaw is 't 'n freete, zuure mevrouw. (Piet Heerkens; uit De knaorrie, ‘Mevrouwke’, 1949); Pierre van Beek – Het woord ""freet"" zal men ook wel tevergeefs in het Nederlandse woordenboek zoeken. Bij ons betekent het ""ijdel"" of ""trots"". Zo kan een meisje ""freet"" zijn op haar nieuwe kleed. Iemand kan ""freet"" lopen. Soms zit er ook wel iets denigrerends in. Dat is bijv. het geval als men spreekt van ""'n frete madam"". Het woord madam draagt daartoe trouwens ook het zijne bij want dit wordt hier met enige ironie gebruikt. (Tilburgse taalplastiek 12 Nieuwe Tilburgse Courant – dinsdag 25 april 1950); De Wijs – Wè lôpen de nunnekes d’r toch frèèt bij tegesworrig, vruuger waren ze rontelom toe (10-01-1970); Cees Robben – [laat de muziekkiosk van het Wilhelminapark aan het woord:] Ik ben un kios mee un goei ammezuur... nog frêêt jè. (19550730); Cees Robben – Ik praot nie freet... (19611027); GD94 Wès dè tòch en frêet bòske; Frans Verbunt: zo frêet as nen boer meej en vaon in de percèssie; Frans Verbunt: zo frêet as enen hond meej zeuve lulle; Èn Sjaan zaat daor in der nuu baank/ gatjuu wè wasse frêet. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: AST MAR NUUT IS.); Buuk frêet op oewèège - zelfbewust; Soms mocht ik neffen onze ôme Henk op et maaimesjien zitten. Daor waar ik vréét op (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Mar we zèn wèl frêet op onze Willem tweej. Hij is twiddehaans, mar dè kan ons niks verschille; want in Den Haag zon zum toch niemir wille; ons Heuvels pronkstuk; èn wij doent er gèère meej. (Henriëtte Vunderink; Tilbörg; k Zal van oe blèève haawe, 2007); kzèè hil frêet naa op men èège... (Henriëtte Vunderink; Grôot dikteej van de Tilbörgse taol; k Zal van oe blèève haawe, 2007); Meschient wòrtie wèl et nuuwe gruune hart van onze stad waor we meej zen alle wir frêet op kunne zèèn. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012); Hees frééd (VII:12); Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – ; frêêt bn - trots, wreed, deftig; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  FREED (scherpe e) - fier, hooveerdig. A.P. de Bont: fre.t bnw. en bijw. 'freed' ( Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
wreed , vrieëd , vrieëjer – vrieëds , wreed
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal