Woord: wetering
wetering , weteringe
, beek die het landwater afbrengt op de rivier. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
wetering , wiätterige , vrouwelijk
, wetering. Waterleiding tussen de Aa en de Oudeweg. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
Wetering , Waetering , ,
, de Wetering, Rijnlandsch uitwateringskanaal. Tegenwoordig de eenige verbinding met de zee. Op de Waetering, bij de Wetering. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
wetering , wetering , wittering , zelfstandig naamwoord
, (KRS: Lang), wittering (LPW: Lop, Cab) gegraven watergang, vooral bedoeld voor de uitwatering; bijvoorbeeld de Langbroeker Wetering. Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 143) en Gouda (Lafeber 1967, p. 187). Zie ook Van Veen 1989, p. 178, II, punt 1. Zie hoofdstuk 4, punt 15: waterhuishouding . De vorm wittering is een geval van Utrechtse klinkerverkorting; zie hoofdstuk 2, punt B.5. Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
wetering , wetrink
, wetering. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
wetering , wetering , wètering , 0
, weteringen, weterings , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook wètering (Zuidwest-Drenthe, zuid) = tochtsloot, wetering Hie kende daor ieder draodpaoltien en alle sloten en weteringen (la:Emm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
wetering , wittering
, wetering. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
wetering , weterink
, wetering Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
wetering , wèètrink
, wetering. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
wetering , wettering
, 1. wetering; 2. sloot, watergang Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
wetering , wittering
, wetering Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg. |
wetering , wètering , zelfstandig naamwoord
, wetering. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |