elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: wesp

wesp , weep , waps; weps , [zelfstandig naamwoord] , mv. en , eene wesp. De. hvepse. Angels. væps. Eng. wasp. Nd. weeps. Hd. Wespe. Fra. guépe. Lat. Ital. en Port. vespa. Spa. avispa. Midd. Eeuw. Latijn: guespa.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
wesp , waps , wapse, vespe , wesp, Gron. weep, Oostfr. wepse, weps, Neders. wepse, wöpse, MNederd. wispe, wespe, AS. väps, veps, Eng. wasp, Noorw. kvefs, kveps, gvefs, veps, Deensch hoeps, vespe, OHD. wafsa, wefsa, wafsî; MHD. wefse, webse, later: wafs, wefs, Beiersch webes, webesen, websen, wepsen, OudPruis. wobse, Lat. vespa, van: vepsa. Van: weven; daar een wespennest een kunstig weefsel van verschillende stoffen gelijkt. Zie: woeps. meerv. vesper.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
wesp , wepse , vrouwelijk , wepsen , wesp.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
wesp , weep , weepe, weepse, wapse, weps , weep (Bellingeweer) = wöpse (Westerwolde) = wapse (Stad-Groningsch) = weps (Goorecht) = peereweepe = wesp; weepnust, eig. = wespennest; fig. voor eene plaats waar groote verdeeldheid bestaat, waar men elkander steeds in ’t haar zit; Friesch meepzennest. Drentsch waps, wapse, vespe, Oostfriesch wepse, weps, Nedersaksisch wepse, wöpse, Middel-Nederduitsch wispe, wespe, Angel-Saksisch väps, veps, Engelsch wasp, Noorweegsch kvefs, kveps, gvefs, veps, Deensch hveps, vespe, Oud-Hoogduitsc wafsa, wefsa, wafsî, Middel-Hoogduitsch wefse, webse, later: wafs, wefs, Beiersch webes, webesen, websen, wepsen, Oudpruisisch wobse, Hoogduitsch Wespe, Latijn vespa. Van: weven, daar een wespennest een kunstig weefsel van verschillende stoffen gelijkt.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
wesp , wip , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Wesp. Weinig gebruikelijk. || Kijk, deer vliegt ’en wip. – Evenzo zegt men in W.-Friesl. wup (Ned Taal 6, 212).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
wesp , wapsĕ , wesp.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
wesp , wepse , vrouwelijk , wesp
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
wesp , wepse , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , wepsn , wesp
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
wesp , wup , zelfstandig naamwoord , Wesp.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
wesp , wësp , vrouwelijk , wëspe , wëspke , wesp.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
wesp , vrips , zelfstandig naamwoord , wesp (KRS: Lang) Synoniem: *hurk .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
wesp , wepse , wesp.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
wesp , wepse , wesp.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
wesp , vesper , vespe , 0 , vespers, vesper , (Bor, Odoornerveen). Ook vespe (wm) = wesp
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
wesp , waps , wapse, waspe, wöps, wöpse, waap, weep, wepe, webe, , 0 , wapsen , (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook wapse (Zuid-Drenthe), waspe (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe), wöps, wöpse (Zuidoost-Drents zandgebied), waap (Zuidwest-Drenthe, zuid), weep (Kop van Drenthe), wepe (Midden-Drenthe), webe (Veenkoloniën), wesp (Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe), wespe (Veenkoloniën) = wesp Wapen bint gevaarlijk veur de peerde (Hav), De wapsen zit aaltied in de beste proemen (Nam), Een wapse har hum in de lippe steuken (Zdw), Het mie ain webe stoken! (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
wesp , weps , wesp. slòt die weps kapot!, sla die wesp dood!
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
wesp , wespe , wepse , wesp
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
wesp , wepse , wesp.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
wesp , wapse , wespe , zelfstandig naamwoord , de; wesp
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
wesp , weps , zelfstandig naamwoord , wepse , wepsie , wesp Omdatte wepse zôô stakke he’k maor een must opgezet Omdat de wespen zo staken heb ik maar een muts opgezet
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
wesp , wêspel , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , wêspele , wêspelke , wesp , VB: Es mich 'n wêspel sjtik kên ich nao d'n dokter goën.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
wesp , wezzep , wesp
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
wesp , weps , wesp. zie ook “perreweps”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
wesp , wepse , wespe , zelfstandig naamwoord , wesp.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
wesp , weps , wepse , wesp, wips (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
wesp , wipse , klein, tenger meisje, spring-in-het-veld (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
wesp , wezzep , weps , zelfstandig naamwoord , wesp (Helmond en Peelland); weps; wesp (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
wesp , wisp , vrouwelijk , wispe , wispke , wesp , Dao haet mich ein wisp gestoeake.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
wesp , wisp , zelfstandig naamwoord , wispe , wispke , wesp (Vespa)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
wesp , weesp , weespe, wésp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , weespe(s)/wéspe , eerste vorm Nederweerts; tweede vorm Ospels; derde vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); wesp
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
wesp , wèps , zelfstandig naamwoord , wesp; WBD III.4.2:139 weps - wesp (Paravespula vulgaris)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal