elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: werkdag

werkdag , werkeldag , wörkeldag , werkdag, ter onderscheiding van den zondag; Gron. warteldag, ook: warkeldag, Geld. werkeldag, Oostfr. MNederd. warkeldag.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
werkdag , wö̀rkeldag , mannelijk , werkdag.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
werkdag , werkeldag , mannelijk , werkdag.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
werkdag , warteldag , warkeldag , werkdag, ter onderscheiding van zon- en feestdagen. Drentsch, Geldersch werkeldag, Oostfriesch, Middel-Nederduitsch warkeldag. Zie ook: drinkeldobbe. (Verwisseling der k en t; vgl. ofnasken = ofnastjen; lōrt en: lörk; niks en: niets; tiegen en: tus, in de kromme kinderspraak, voor: kriegen, en: kus; kuif, en: toef; smik, en: smet; kuren, en: turen; naderen en: naken; smelken, en: smelten; doalkies, en: doaltjes; de uitgangen: ken, tje, en: tjen, enz.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
werkdag , werkendaag , werkdag.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
werkdag , wölkedag , mannelijk , werkdag, weekdag
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
werkdag , wùlkedag , zelfstandig naamwoord , werkdag. Wùlkedaangs, op werkdagen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
werkdag , swerkendags , mannelijk , Op zien swerkendags. In werkkleding; swerkendagse kleër alledaagse kleding; swèrrekendagse boks werkbroek.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
werkdag , swerkendags , door de weeks.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
werkdag , wérrekendag , mannelijk , doordeweekse dag, werkdag.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
werkdag , waddeldag , warreldag, wörkeldag , werkdag
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
werkdag , werkersdag , zelfstandig naamwoord , Variant van werkdag. Zo ook de variant werkerskiel, -broek, -pak, -klere enz.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
werkdag , wėrkeldaach , mannelijk , wėrkeldaach , werkdag. Wėrkeldaachse kleier: kleding voor alledag.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
werkdag , swaerkensdágs , dór de waek.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
werkdag , wèrkedag , zelfstandig naamwoord , werkdag. De Hòòge Lieve Vrouwedag (15 aug.) is teejgeswòrrig ’ne gewoone wèrkedag.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
werkdag , werkendag , dag waarop gewekt wordt, doordeweekse dag. da doede ’s werkendags, mar s’ zondags nie, dat doe je door de week, maar niet op zondag.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
werkdag , wärkdag , werkdag
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
werkdag , warkdag , waarkdag , zelfstandig naamwoord , de; werkdag
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
werkdag , werrekendag , zelfstandig naamwoord , werrekendaege , werrekendachie , [O] werkdag Hij gaod altijd maor deur, zondag en werrekendag, om de koeie te melleke
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
werkdag , sjwérdes , wérdeg , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjwérdese , - , doordeweeks , (letterlijk: des werkdags) VB: sjwérdes môs v'r nao de Mês en soondes twie kier nao de Mês en nao 't Lof.; wérdeg; (doordeweekse dag) wérdeg VB: Aon de klyjasj van de lûi zuus te neet mie of 't zoondig of wérdeg ês.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
werkdag , swèrkensdags , door-de-weekse dag
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
werkdag , swar(k)dags , op een werkdag, op een door de weekse dag. zo sprak men van “swar(k)dagse klêêre”, kleding die goed genoeg is voor een werkdag. zo was er ook “sondags goed”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
werkdag , wärkdag , zelfstandig naamwoord , werkdag.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
werkdag , swèrres , doordeweeks, op werkdagen , Swèrrese bóks. Doordeweekse broek. Werkbroek.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
werkdag , swèrregs, swèrres , bijvoeglijk naamwoord , doordeweeks (Eindhoven en Kempenland; Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
werkdag , [door de weeks] , swerkeldigs , swerkeldaags, swerkeliks , door de weeks , Doot dich de swerkelikse kleier aan.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
werkdag , werkeldaag , mannelijk , doordeweekse dag , Nog eine werkeldaag en den is de waek weer óm.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
werkdag , swerkels , bijvoeglijk naamwoord , swerkelse , (>' s werkendaagse) doordeweeks; swerkelse kleier – doordeweekse kleren
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
werkdag , wèrkendag , zelfstandig naamwoord , werkdag; K&B 'werkendag'; De Wijs – Ik wil wel efkens binnen koôme, mar ik zè op z’n ’s werkendags (13-07-1966); Henk van Rijen - mèèregen ist wir 'wèèrkendag' geblaoze - morgen moet er weer gewerkt worden. WBD III.3.1:214 'werkendag', 'werkdag' = werkdag; WBD III.l.3:3 ''s werkendaagse kleren' = doordeweekse kleren; ook ''s weekse kleren' WBD III.1.3:195 ‘'s werkendaagse muts' = witte kanten muts zonder sierkrans; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; znw. m. 'werkendag' - werkdag; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - WERKENDAG znw.m. - werkdag; Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - wèrkedag zn – werkdag
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
werkdag , swèrekendagse , bijvoeglijk naamwoord , doordeweeks; voor op een werkdag; Kwaam ie öt de kerk dan gingen die kleren, metéén èùt en de ’s werkendagse broek wir aon. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal