elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: werf

werf , [onderdeel van het spinnewiel] , werf , *werf, een gedeelte van het spinnewiel, waarover de snaar loopt. werf, een gedeelte van een zicht (falx), de stok waar aan men de hand slaat.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
werf , weurf , Werf.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
werf , wurft , werf (boeren)
Bron: Boers, B. (1843), [Overflakkees] ‘Lijst van eenige verouderde, of in de provincie Zuidholland niet gebezigde Nederduitsche woorden, welke op het eiland Goedereede en Overflakkee nog heeden in gebruik zijn’, in: Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, pp. 48-57
werf , warf , warve , mannelijk, vrouwelijk , werf, huis en erf.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
werf , werf , worf , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Onbetimmerde plaats, ook de onbebouwde ruimte rondom een huis; erf. || Ik kocht de worf, daar ’et pakhuis op ’ezet is, voor 200 gulden. De kinderen lopen op de werf te speulen. Een ledige worff, leggende opt Block, Hs. (a° 1670), archief v. Krommenie. Een stucke lants genaemt die oude worff, Hs. T. 49, f° 112 v° (Westzaanden a° 1590), prov. archief. – Zo ook voor timmerwerf. || Item, sullen alle Timmer-luyden daer Vyer op hun Worven ghevonden wordt, een uyr na ’t heylegavont, verbeuren twee-en-veertigh stuyvers, Priv. v. Westz. 487 (a° 1644). – De vorm worf is ook elders in N.-Holl. bekend. || Een stucke lants ghelegen in den banne van Lymmen voirsc., gheheten Gerberichen-worriff .. Van welc lant ende worriffe Jacop Claesz. voirsc. kende ... al voldaen ... te wesen, GONNET, Zijlkl. 304 (a° 1505). – Vgl. verder Kloosterwerf, Leestenworf, mientewerf, molenwerf, Tuinwerf, Vernallenwerf, Voolwerf, Zakwerf.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
werf , warf* , vergel. Ommelanden *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
werf , worf , ond. huis, V, 48.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
werf , wörrǝf , wurrǝf ,   , 1. werf; de bovenkant der duinen vóor het dorp, aan zee. Tegenwoordig ook de boulevard. Hier zag men vroeger de bomschuiten aankomen en vertrekken; nog altijd de plaats van samenkomst der ouderen. 2. scheepswerf. Die skuit is op-te wörrǝf van Taete-n-ebauwd. De scheepswerf heet ook wel de dam.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
werf , wurf , wurft , erf
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
werf , wurf , wurft , zelfstandig naamwoord , Werf, erf rondom de boerderij; variant meervoud wurfte.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
werf , werf , waarf, wurf , zelfstandig naamwoord , (KRS: Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols), waarf (KRS: Werk), wurf (KRS: Werk, Hout; LPW: Mont, Bens, Pols) erf (bijvoorbeeld rond een boerderij; ‘Ik moet de werf nog even *rijve .’ (Hout). Synoniem: *plats . Het meest gebruikelijk in de Kromme-Rijnstreek en de Lopikerwaard is overigens het woord erf . Ook, als werf , in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 143). Gouda heeft wurf(t) (Lafeber 1967, p. 188). Zie Van Veen 1964, p. 96 e.v. Zie ook Taalatlas , afl. 8, nr. 4: erf .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
werf , wärf , looppad achter de koeien.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
werf , warf , waarf, waarvel, warvel , 0 , (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook waarf (Kop van Drenthe), waarvel, warvel (Kop van Drenthe) = kruipende wilg
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
werf , warf , waarf , 0 , warven , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook waarf (Noord-Drenthe) = werf Mien boot lig op de waarf (Erf)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
werf , werf , waarf , 0 , (hy). Ook waarf = deel van een spinnewiel, een houten schijfje met dubbel gegroefd randvlak, dat om de as van de spoel tegen de piep wordt geschoven en vastgedraaid
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
werf , werf , plaats waar de zicht aan het hout vast zat.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
werf , wärf , werf
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
werf , waareft , zelfstandig naamwoord , erf.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
werf , wörfte , wilgen , Wörfte hout wier ooveral vur gebrûkt, és'ser niks meej kósse, stókte ze't óp. Wilgenhout werd overal voor gebruikt, als ze er niets mee konden, stookten ze het op.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
werf , warf , zelfstandig naamwoord , de; scheepswerf
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
werf , wurf , zelfstandig naamwoord , de 1. erf, heem 2. voergang
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
werf , wurref , wurreft, wurf, wurft , zelfstandig naamwoord , wurreve, wurrefte, wurve, wurfte , wurrefie, wurreftjie, wurfie, wurftjie , erf, werf De wurref is añgereeve Het erf is aangeharkt Ik heb de jonges van de wurref gejooge Ook wurreft, wurf, wurft; De jonges waere al d’n hêêle middag op de wurft an ’t jakke De jongens waren al de hele middag op het erf aan het donderjagen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
werf , waaref , werf, erf.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
werf , waaref , werf, erf.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
werf , wärf , zelfstandig naamwoord , werf.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
werf , wèruft , erf
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
werf , waarf , 1. werf; 2. boom van een korte zeis; 3. (water)wilg (salix caprea); 4. wervel, draaihoutje waarmee een deur gesloten wordt (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
werf , wirf , het beweegbare gedeelte van een *klink.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
werf , werft , waarft , zelfstandig naamwoord , erf rond het huis (Tilburg en Midden-Brabant); waarft; erf (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
werf , wêrf , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , wêrve , werf; steel, houten
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
werf , wèrft , wèrf , zelfstandig naamwoord , WBD erf (open vrije ruimte tussen boerderij en bijgebouwen), ook 'èrf’ genoend; Henk van Rijen - 'wèèref, wèrreft' - werf, erf; C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - WERF (werft) v - erf, ongeveer hetzelfde als 'dam’ en 'missem', maar met de bijbetekenis van 'plaats waar gewerkt wordt'. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - WERFT, WERF znw.m. - open plein vóór eene boerderij, tusschen de woning van den boer en de afhankelijkheden. WNT WERF, werft, werve, warf, warve enz.; vurft; WBD (Arch. v. Ginn. K 183) - keerstrook/ wendakker (strook grond aan het uiteinde van een akker, waar de ploeg gekeerd wordt) lett. 'voorhoofd'; ook wel genoemd 'tèène', 'rug', 'dwarsrug' of 'tèènerug'; WBD III.1.1:39 'voorhoofd’ = voorhoofd; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VÖRFT (uitspr. vörreft) znw.m. - de opene plaats die vóór de hoeve gelegen is.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal