Woord: wegge
wegge , weggen
, mikkebrood, hetzelfde als stoete. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
wegge , weg
, klomp, klont of ronden, spitsen vorm, van welken, evenals van het genoemde soort brood, de naam weg of wegge ontstaan is. Men hoort hier meest van een , Ik breng eenen schoonen – boter ter markt. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
wegge , wegge
, Eene wegge boters is alhier een klomp boters, doorgaans van eenige ponden, hoedanige ter markt, naar den winkel, enz. ter verkoop gebragt worden. Het Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
wegge , weg , wek , bijvoeglijk naamwoord
, brood, van fijn roggemeel, thans ook meer dan vroeger uit tarwemeel bestaande, gebakken. De weg ook mik geheeten, is rond of aan de einden spits toelo Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
wegge , weg , [zelfstandig naamwoord]
, mv. gen , een langwerpig tarwenbrood. Fri. wig. Nd. weg. Hd. Weck. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
wegge , wegge
, tarwebroodje. Gron. wegge, Stad-Gron. weggebol = soort van geribd tarwebrood, Friesch wegge. Kil. wegghe = brood van tarwe. (v.Dale: wegge (veroud.), klein wittebrood van een half en van één kilogr.; fijn tarwebroodje. Weil. wegge, verwant aan wigge, in het HD. Weck. Ook bij Halma, en in Geld. en in het Kleefsche, en nog in 1830 een wittebrood van bijzonderen vorm.) Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
wegge , wegge , mannelijk
, rond brood van grof weitenmeel. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
wegge , wegge
, (Stad-Groningsch); soort van geribd tarwebrood; Drentsch wegge = tarwebroodje; Friesch wegge, kniepbol, regelbol; Geldersch wegge, uit fijn roggemeel gebakken wit brood; Limburgsch wêkske = tarwebroodje; Marken weggetje = snede wittebrood; Kil. wegghe = brood van tarwe, enz.; Oostfriesch wegge = aan beide kanten spits toeloopend wittebrood; Kleef: wegge = wittebrood van bijzonderen vorm. Bij v. Dale: wegge (verouderd gewestelijk) = klein wittebrood van ½ of 1 Kilo; Weil.: wegge, verwant aan wigge, Middel-Hoogduitsch wekke, wegge, Hoogduitsch (verouderd) Weck = Kiel, wigge. – Oud-Hoogduitsch weggi, wekki, Oud-Engelsch wegge, Engelsch wedge, wig = kiel, kielvormig stuk. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
wegge , weggen , mannelijk
, Boerenstoete, grof wittebrood.c Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
wegge , weggen , mannelijk
, Boerenstoete, grof wittebrood. *Krintenwegge(n). Een groot krentebrood. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
wegge , wäggen
, zie: kreantenwäggen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
wegge , weggen
, Tarwen brood. Zie ook Kiliaan op Wegghe. [Weggene-melk: gekookte zoete melk daar witte brood in gebrokt is; het is nog in de weggen-wecke: ’t zal nog wel erger worden, van kinderen die eerst onlangs op school, bij een ambacht of in dienst gekomen zijn en juist niet altijd zoo zacht en vriendelik zullen behandeld worden, maar ook eens in de broodweke komen.] Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
wegge , weg , [zelfstandig naamwoord]
, wegge, langwerpig broodje. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wegge , wegge , [zelfstandig naamwoord]
, geribd wittebrood. Zo in Nijsverteller, 1824: Moar ‘s morgens haar ‘k n dikke snoet, krek as gerezen weggen. , verouderd Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wegge , weg’n , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, groot brood. Kreentnweg’n, groot krente brood, vaak voor feestelijke gelegenheid gebakken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
wegge , wég , wék , mannelijk
, brood. [Box] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
wegge , wiggie , weggie , zelfstandig naamwoord
, Klein geribd wittebrood. Eigenlijk broodje in de vorm van een wig (verouderd). Zie het N.E.W. onder wegge. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
wegge , wëk , mannelijk
, wëgge , wëkske , wittebrood. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
wegge , wek
, mik. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
wegge , wééch
, (langwerpig) wittebrood. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
wegge , wegge , 0
, wegges , 1. groot langwerpig krentenbrood, geschonken bij een geboorte Daor hebt ze een poppie kregen, daor moew met de wegge hen wij moeten op kraamvisite (Hoh), De wegge was 2 meter lang (Wee) 2. tarwebrood (wp), z. ook plas Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
wegge , wèg
, witbrood. mv. wèggen, eigen gebakken witbrood. unne wèg bòtter, een kluit boter. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
wegge , wegge
, brood. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
wegge , wegge , zelfstandig naamwoord
, de; hetz. als riegelewegge Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
wegge , wei , zelfstandig naamwoord
, et; sluitring Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
wegge , weg , zelfstandig naamwoord
, wege , wechie , [O] fijn, langwerpig tarwebroodje dat aan beide einden spits toeloopt (wigvormig, vandaar de naam wegge), de korseweg was zo’n broodje voor het kerstmaal, met krenten en sucade Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
wegge , wekske , zelfstandig naamwoord
, gebakje , (bep. gebakje) wekske Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
wegge , wegge
, 1. groot formaat brood; 2. krentenbrood; weggens, eigengebakken tarwebrood. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
wegge , [witbrood ] , wèk , mannelijk
, wègke , wèkske , mik, witbrood of tarwebrood Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
wegge , wèk , zelfstandig naamwoord
, wègke , wèkske , wegge, wit of bruin brood; gries, grieze wèk – bruin brood ook mik (Middelnederlands: ‘wegge’; Duits: Weck(en) – puntig broodje) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
wegge , wek
, wekge , wekske , brood Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |