Woord: wasknijper
wasknijper , wasknieper , mannelijk
, waskniepers , wasknijper(s). Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
wasknijper , wasknieper , waskniepe, wasknipper , 0
, Ook waskniepe (Zuidwest-Drenthe, noord, Zuidoost-Drents zandgebied), wasknipper (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = wasknijper As ie bie dei kerel in de buurt koomt, dan maj wal een wasknieper op de neuze hebben van iem. die stinkt (Bco), Kwaojongens mugden wel ies geern een wasknipper op een kattestaart doun (Vri) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
wasknijper , wasknipke
, wasknijper. zie ook knipke of pinneke. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
wasknijper , wasknieper , zelfstandig naamwoord
, de; wasknijper Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
wasknijper , wasknieper , wasknippe , zelfstandig naamwoord
, wasknijper. Zie ook: knieper. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
wasknijper , [wasknijper] , wasknieper
, wasknijper, zie ook wasklöppelke, klemmerke Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
wasknijper , wasknieper , zelfstandig naamwoord
, waskniepers , wasknieperke , wasknijper ook waspin(ne) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |