elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: warren

warren , warren , zwak werkwoord , warren, verwarren.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
warren , warre ,   ,   , 1. den mast achterover laten zakken. Laet warre maer!, bevel. Ook het achterovergaan van den mast; ook in B. 1790. 2. vermengen van haring met zout, ook uitwarre. Warrebak, ook in B. 1790. Warreutel, houten schop of spaan; met dissimilatie warleuter. warsel, de hoeveelheid haring, die wordt of is geward. Ook in B. 1790. 3. kibbelen, ruzie uitvechten, in de uitdr. Laet warre!
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
warren , wórre , wórde, is gewórt , in de war raken. In de wór hange: elkaar in de haren zitten; het oneens zijn.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
warren , worren , in elkaar verward raken.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
warren , wieren , (Kampereiland, Kamperveen) 1. vastlopen van een machine in het hooi; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: warren
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
warren , wieren , woelen; in de wier(e), in/door de war; wierig, (van vee) in beweging, levendig.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
warren , wèrre , wèère , zwak werkwoord , wèrre - wèrde - gewèrd , in de war / in verwarring zijn of komen, warren CiT (30) 'De draoie zen dur bekaar gewèrd'; wèère - in de war raken; Henk van Rijen - de draoj zèn dur bekaar gewèèrd - de draden zijn in de war geraakt
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal