Woord: walmen
walmen , waalm , [werkwoord]
, walmen. De laamp waalmt. || kwaalm Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
walmen , walmen , waalme , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook waalmen (Kop van Drenthe, Veenkoloniën) = walmen Dat eulielaampie niet zo waalmen laoten, draai hom is wat leger (Eev), Die keerse walmt, buug de pit is wat um (Pdh), Wat is het hier warm, het walmt je integen (Sle), z. ook kwalmen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
walmen , [roken] , wáálmen
, walmen, roken. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
walmen , walmen , zwalmen , werkwoord
, walmen: rook, dikke damp afgeven Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
walmen , zjwame , werkwoord
, zjwaamde, gezjwaamp, zjwamenterre , roken , (afw. vormen o.t.t. hër zjwaamp, diér zjwaamp, geb. wijs mv. zjwaamp) VB: Dè zjwaamp zich get eweg op 'n wëk. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |