Woord: waarderen
waarderen , waarderen , warderen , zwak werkwoord, overgankelijk
, Ook warderen = waarderen Dat is een goeie kèrel, die wordt waardeerd (Emm), Dat moej toch warderen, zoas die man dat daon hef; aans was het niet goedkommen (Oos), Ik kan oen praoties niet waarderen (Ruw), Wij kunden de grap wel waarderen (Wsv), Gezondheid weej niet eerder te waarderen dan aj gooud zeeik west bint (Gas) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
waarderen , wardeeren
, waarderen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
waarderen , waderen
, waarderen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
waarderen , warderen , werkwoord
, waarderen: op prijs stellen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
waarderen , wardeere
, waarderen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
waarderen , waerderen , werkwoord
, waerderen, ewaerdeerd , waarderen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |