Woord: vrouwmeid
vrouwmeid , vrouwmoid , zelfstandig naamwoord
, in de zegswijze as vrouwmoid diene, als dienstbode werkzaam zijn met de bedoeling of met de hoop t.z.t. de baas te trouwen. (verouderd). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
vrouwmeid , vrouwmeid
, huishoudster. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
vrouwmeid , vrouwmèèd , zelfstandig naamwoord
, Pierre van Beek - meid die de huisvrouw vervangt; Henk van Rijen - 'vraawmèèd'; WNT Vrouw(e)meid (ook als kopp. vrouw-meid), (gewest.) - opperste meid bij eenen weduwnaar; Westfries (Pannekeet) vrouwmoid, in de zegsw. 'as vrouwmoid diene' - als diensbode werkzaam zijn met de bedoeling of met de hoop t.z.t. de baas te trouwen (verouderd); Ghijs. vrouwemeid - boerenhuishoudster, speciaal b.e. weduwnaar. WNT VROUW(E)MEID, gewest. vrouwmeid - opperste meid bij een weduwnaar Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |