Woord: vorst
vorst , vorst
, nok van het dak. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
vorst , vost , vorst , vrouwelijk
, koude. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
vorst , vòrst , vrouwelijk
, dakspits. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vorst , vòrst , vrouwelijk
, koude. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vorst , vòrst , vrouwelijk
, De kou in handen of voeten. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
vorst , vorst , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vgl. grootvorst. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
vorst , vorst , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Vriezend weer; zie de wdbb. – Daarnaast vroeger vort; voorwerk § 124. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
vorst , vòrst , vrouwelijk
, De kou in handen of voeten. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
vorst , vors
, vorst (vriesweer). Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vorst , vuast , vrouwelijk
, vorst Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vorst , vuast , vrouwelijk
, vorst van het dak Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vorst , vòrst , [zelfstandig naamwoord]
, vorst, vriezend weer. De vòrst zit nòg in de grond. Kovvie bakt aan in kovviemeulen, da’s n taiken van vòrst. Spr. Noa de vòrst valen deugoaten = als de winter voorbij is komen de ziekten. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vorst , vòrst , [zelfstandig naamwoord]
, vorst, de koning. Veur voaderlaand en vòrst. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vorst , vòrst , [zelfstandig naamwoord]
, vorst van ‘t dak, gedekt met vòrstpannen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vorst , vos , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vosn , vùsken , vorst, van dak Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vorst , vos , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vorst, vriezen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vorst , vurst , zelfstandig naamwoord
, Variant van vorst, het vriezen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
vorst , veesj , mannelijk
, veesje , vorst, nok. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vorst , vros , mannelijk
, vorst. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vorst , voars
, nok vánt daak. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
vorst , vörst , vorst, vorse, vorste, vors, vars, varse, vers , 0
, vörsten , Ook vorst (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Kop van Drenthe), vorse, vorste (Zuidwest-Drenthe, zuid), vors (Zuidwest-Drenthe, zuid), vars (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied), varse (Zuidwest-Drenthe, zuid), vers (N:Zuidwest-Drenthe) = vorst van het dak Der zat een nussie under de vörst (Vri), Hie leg de vörstpannen op de vörst van het dak (Eex), De vars is mit de störm lös eweeid (Ruw), Wij schudden door altied dakstro uut um de varse van de boerderije over te bienden (Hav) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vorst , vörst , vorst , 0
, vörsten , Ook vorst = monarch Wij kriegt straks misschien wal weer een vorst (Wed) *Strenge vörsten regeert niet lang (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vorst , vörst , vorst, vurst , 0
, (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Veenkoloniën). Ook vorst (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe), vurst (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe), rekking in Noord-Drenthe = vorst, het vriezen Het is weer dooi, de vorst is veurbij (Ker), Wat een heldere locht, der komp vast vorst (Pdh), De paol zat vaast in de grond deur de vörst (Eex), De vorst zit in de locht er komt vorst (Wsv), ...in de grond de grond is hard (Gas), Wij bint de bieten nog veur de vurst kwiet worden (Dro), ’s Winters moej eerst vörst van de paarsbult ofkappen het ingevroren gedeelte (Eev) *As de vorst humzulf opvret, dan komp er regen (Eli); Mist, vorst in de kist (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vorst , vèurst
, voorst. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
vorst , vöst , vòs, vòst
, (Kampen) 1. vorst, koude. Ook: vòs(t) (Kampereiland, Kamperveen); 2. vorst van een dak. Ook: vòs(t) (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
vorst , vost , zelfstandig naamwoord
, nok, van het dak. zn - wreef, vorst van je voet, het bovenste deel, vgl. met het dak. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
vorst , vors
, 1. vorst. De vors zat nog lange in de grond. 2. dakvorst, nok. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
vorst , vost , zelfstandig naamwoord
, de; vorst van een dak Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vorst , vost , zelfstandig naamwoord
, de; vorst, monarch, heerser Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vorst , vost , zelfstandig naamwoord
, de; het vriezen (in de natuur), vriesweer Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vorst , vorsie , zelfstandig naamwoord
, vorsies , lichte nachtvorst Boerekôôl is pas lekker aster een vorsie over gelôôpen is Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
vorst , vros , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, - , - , vorst , (het vriezen) vros VB: De vros ês dit jaor vreug iéngevalle. Zw: De vorst verdwijnt: 't wèr gèit aof. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vorst , vörst
, vorst, vriesweer. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
vorst , vöst
, nokpan, vorstpan. ook vuist, gebalde hand. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
vorst , vörst , zelfstandig naamwoord
, vorst, vriezend weer. Der zit vörst in de lucht. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vorst , vörst , zelfstandig naamwoord
, koning. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vorst , vörst , zelfstandig naamwoord
, nok van het dak. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vorst , vorst , vöst , zelfstandig naamwoord
, nok van het dak (Den Bosch en Meierij); vöst; wreef van de voet (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
vorst , vees , mannelijk
, vese , veeske , nok van dak , De doef zaat oppe vees. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vorst , veês , vees , zelfstandig naamwoord
, veze , veeske , dakvorst, nok (Duits: First); veês wreef ook vrief Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
vorst , vörst , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, nok(balk) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vorst , vòrst , zelfstandig naamwoord
, WBD nok v.h. dak (hoogste gedeelte, horizontale lijn gevormd door snijding van twee dakvlakken); ook 'nok' genoemd; WBD III.4.4:90 'vorst = idem (vriesweer); A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; znw.m. 'vorst' - nok (van een dak); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VORST znw.m. en niet v. - nok v.h. dak; ook gebezigd voor 'vorstpan', maar dan v. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |