Woord: voortzetten
voortzetten , vòrtzetten
, vooruitzetten. zet de klok ’s wa vòrt, zet de klok eens iets vooruit. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
voortzetten , votzetten , werkwoord
, 1. zich uitbreiden, vermeerderen, van bloemen en planten, bijv. Dat ontuug zet slim vot 2. voortzetten, met iets doorgaan 3. wegzetten, ergens plaatsen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |