Woord: voeren
voeren , voeren , veuren
, Hij voer daar staan gapen: Zij veurt te babbelen. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
voeren , vueren
, voor voeren. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
voeren , vooren
, voederen, van het vee; Gron. vouern, vourn, Oostfr. fören. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
voeren , vuren , vueren
, vervoeren van, varen met turf, enz. “Leendert vuur um en de bij niks dan langen turf.” vueren = rijden met een wagen Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
voeren , vourn , vouêrn
, voeren, voederen, van vee, enz.; ook voor: eten, nl. pap, enz. geven aan kleine kinderen; iemand oet de hand vourn = hem telkens zooveel zakgeld geven als hij dagelijks of wekelijks noodig heeft of mag verteren. Drentsch vooren, Oostfriesch fôren; zie ook: woatêrn. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
voeren , vouern
, zie vourn *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
voeren , veuren , vuiern
, zie inhoalen *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
voeren , voore
, voederen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
voeren , vöören , zwak werkwoord
, rijden (met een voertuig). Hööi vöören: hooi rijden. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
voeren , vooren , zwak werkwoord
, voeren, voedsel geven Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
voeren , voere , ,
, voeren; ook zeil bij hebben: Voor deuze bries voere we nou âagelǝk zâal zat! Die zâalfranse voerde-n-altijd ’n tjik Vergelijk ’n vlag voere. 2. met vereende krachten een zwaar voorwerp verplaatsen, doen gaan: We zelle de mast nog ’n endje achteruit voere. Commando: Héé, vóerr! Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
voeren , vouern , [werkwoord]
, voeren, eten geven. Ain oet haand vouern = iemand zoveel (zak)geld geven, als hij dagelijks nodig heeft. Ze vouern hom = ze onderhouden hem met elkaar. || deurvouern; òfvouern Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
voeren , vouern , [werkwoord]
, voering inzetten. n Jas vouern. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
voeren , vuiern , vouern , [werkwoord]
, ook: vouern (Hogeland en Westerkwartier); voeren (West-Westerkwartier) =voeren. Zie ook aan-, oei- en vervuiern en vuren. Dat wort noa Stad vouerd. Koorn vuiern (Oldambt) = inhoalen. Overigens meest figuurlijk: oorlòg vuiern, ‘t woord vuiern. Wat vuiert hai n toal! Wat in zien schild vuiern. Oetvuiern dut e nait veul. || aanvuiern; oetvuiern; opvuiern; vervuiern; vuren Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
voeren , vuren , [werkwoord]
, 1 vuiern. ‘t Hoogste woord vuren. Swiet vuren = swiet sloagen = een grote staat voeren. Ook Westerkwartier n toal vuren; n bootje kan zo en zoveel man vuren. West-Westerkwartier ook vuurman, vuurmennen en vuurmennerij, vuurmantjen = vouermantjen.; 2 stoten. Ain ien sloot vuren, ain aanvuren. Kòien vuren op nkanner = stoten elkaar. Tou vìnt, vuur toch wat beter aan! = duw wat op!; 3 ‘t voermansbedrijf uitoefenen(Stad). Wie deden ‘t vuren der ook bie. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
voeren , veuren , [werkwoord]
, 1 voaren mit n woagen. Veuren dat dee e nooit: ales zette te voute òf (N.) Vroag heur, of ze mit veuren wil.; 2 minnen, met een wagen vervoeren. De boeren veurden de dong oet de koven noa de kampen.; 3 inhoalen. Koorn veuren. , (Westerwolde) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
voeren , voorn , zwak werkwoord
, te eten geven Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
voeren , voejere
, voeden, voeren, voederen ze mot de kliêne nog voejere ze moet de bABy zogen Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
voeren , voere , werkwoord
, Vee voe(de)ren. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
voeren , vouere
, vouerde, haet of is gevouert , voeren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
voeren , voure
, vourde, haet of is gevourt , van voering voorzien. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
voeren , vuiere
, vuierde, haet of is gevuiert , leiden; voeren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
voeren , voejere , werkwoord
, voeren. Hij waar meej ginne riek te voejere. Hij was ontzettend kwaad. Ge moet ’m nie zò voejere. Je moet ’m niet zo opnaaien. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
voeren , voeren , voren , zwak werkwoord, overgankelijk
, Ook voren (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord) = van voering voorzien Dat pakkien van marree mot wal hielmaol voerd, ...voord worden, anders stiekelt het zo (Emm), Dunne stof moej voeren (Wsv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
voeren , voren , vaoren, voeren, vouern , zwak werkwoord, overgankelijk
, Ook vaoren (Zuidwest-Drenthe, zuid), voeren (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), vouern (Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied) = voeren, voer verstrekken Most die zwienen mondjesmaot vouern (Eco), De iemker hef tweei körf vol mooie kostiemen; zunder voren redt die het wel bijvoeren (Eex), Wat een liederig zwientien, die is ok deur de tralies voord (Hijk), ...deur de reupe voord heeft te weinig eten gekregen (Klv), As goed voren niet kan, slecht voren kan vast niet, zee Ekhoes (Sle), (zelfst.) Wij hebt het vaoren daon, wij gaot èten (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
voeren , voeieren
, voeren. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
voeren , voeren , werkwoord
, voeren, eten geven Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
voeren , voeren , werkwoord
, van voering voorzien Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
voeren , voejere , werkwoord
, voederen, van de beesten. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
voeren , voern
, voeren. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
voeren , voejere
, voederen, geven , Héij is zó kaod, dét’tie meej ginne riek te voejeren is. Hij is zo kwaad, dat hij met geen riek te voederen is. Hij is niet voor rede vatbaar. Hét ze mér gróót én voejert ze mér taartjes. Heb ze maar groot en geef ze maar taartjes. Je kinderen altijd het beste gegeven en dan doen ze net niet wat je graag zou willen. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
voeren , voeren , werkwoord
, 1. voeren 2. (inzake mensen, vooral kinderen) voedsel, drinken in de mond doen, om te helpen bij het eten 3. (van varkens) zogen 4. (m.b.t. kachels) van brandstof voorzien 5. in et woord voeren 7. (m.b.t. kleding e.d.) van voering voorzien Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
voeren , veure , werkwoord
, veurde, geveurd , voeren , (leiden) veure VB: Oerlog veure, 't woerd veure. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
voeren , vore , werkwoord
, voorde, gevoord , voederen , VB: Op dry zoondige môs de boerezoën vore, daan kôs 'r neet nao 't voetballe goën lore.; voeren (voederen) vore VB: (zie 'voederen') Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
voeren , voejere
, voeren Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
voeren , voejere
, voeren , Wulde gèij éfkes de vèèrkes voejere? Wil jij even de varkens voeren? Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
voeren , voôre
, aangrijpen, ingrijpend zijn, hanteren , ’t Zal hullie voôre as hunnen èwdste zoon ’t huis uit go. Het zal hen aangrijpen als hun oudste zoon het huis uit gaat. , ’t Huishèèwe voort ’r goewd. Het huishouden hanteert zij goed. Het gaat haar goed af. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
voeren , de vôgels zijn aon ’t vuure
, (W) de vogels voeren nestmateriaal aan Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
voeren , vore
, voortj, voordje, gevoordj , 1. voeren, voederen 2. voering aanbrengen , De hoonder vore. Det voortj ’m waal: dat is net iets voor hem. Ich mót ’t kindje vore: ik moet het kindje voeden, de borst geven.: ik moet het kindje voeden, de borst geven. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
voeren , veure
, veurtj, veurdje, geveurdj , 1. voeren, leiden 2. voering aanbrengen , Ei bedrief veure. Maak dich oette veuring: maak dat je wegkomt. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
voeren , veure , werkwoord
, veurtj, veurdje, geveurdj , voeren, van een voering voorzien Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
voeren , vore , werkwoord
, voortj, voordje, gevoordj , voeren, voederen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
voeren , veure , vore , werkwoord
, (eerste vorm) voeren van kleding, (tweede vorm) voeren (van eten) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
voeren , voejere , zwak werkwoord
, voejere - voejerde - gevoejerd , voeren, voederen; Steeds korte oe; Zèn de vèèrekes al gevoejerd?; MP gez. Meej ginne riek te voejere zèèn. (Van kwaadheid niet willen eten.); Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - Meej ginnen riek te voejere; ...en hij was mee ginne riek te voeiere. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Cees Robben – Die staon mekaar gewoon uit de krop te voeieren... (19810814) [Robben gebruikt de uitdrukking figuurlijk voor een stelletje dat staat te tongkussen]; Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - voejere ww - voeren; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VOEIEREN, VOIEREN - voeren, voedsel toedienen; van voering voorzien; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw.ww.tr. 'voeieren' - voederen, te eten geven; WNT VOEDEREN, VOEIEREN - voeren, voeder geven Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
voeren , vaore
, voeren Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |