Woord: vijfde
vijfde , viefde , [telwoord]
, nevenvorm van viefte. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vijfde , viefte , [telwoord]
, vijfde, naast viefde. De uitgang bij de rangtelwoorden is na een scherpe medeklinker te naast de: zeste, achtste, elfte, twaalfte, naast zesde, elfde en twaalfde. De verkopen is op n vieften, Dat is ‘t viefde rad in de woagen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vijfde , véjfde
, vijfde (rangtelwoord). Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
vijfde , [rangtelwoord] , vèfde
, vijfde. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
vijfde , vuufde , viefde , rangtelwoord
, vijfde Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vijfde , vyfs
, vijfde , (als vijfde) vyfs VB: Bié 't fitsrenne wäor 'r vyfs woerde. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vijfde , vefde
, vijfde. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
vijfde , viefdes , zelfstandig naamwoord
, de vijfde. IJ is viefdes ewörren. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vijfde , viefdje
, vijfde Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vijfde , viêfdje , telwoord
, vijfde Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vijfde , vèfde , telwoord
, vijfde; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 3) 'vevde' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |